Rechtsvinding na het knipperlicht

 

bij ‘vrije rechtsvinding’:

Jeugdbeschermingszaken

2019

Vrije rechtsvinding is de minst aan codificatie gebonden vorm van rechtsvinding (Mr.G.J. Wiarda, ‘Drie typen rechtsvinding’; Kluwer, ISBN 9789027150592).

Gerard Wiarda plaatste bij het meest vrijblijvende systeem van rechtsvinding, dewelke jeugdzorgrechters gebruiken, een gróót knipperlicht!!!  Bij het passeren tot in dit vrije systeem kleven gevaren van willekeur en rechtsonzekerheid, zeker voor het gezin dat geen voorlichting en dus geen keuze kreeg. 

 

Deze vrijheid voor de rechter wordt bij familiezaken, zeker  met jeugdbescherming, – opmerkelijk – achter geslóten deuren behandeld, zodat er nauwelijks controle plaats kan vinden op het overschrijden van grenzen.1 {voetnoten!}

 

Dit op basis van artikel 803 Rv,[1]  waarbij de jeugdbescherming zich beschouwt als belanghebbende qua persoonlijke levenssfeer, en zal een verzoek van ouders om een eigen deskundige ter zitting te mogen hebben niet honoreren, en daar gaan onkundige rechters in mee. We zien in de praktijk dat de jeugdbescherming tégen ouder’s verzoek op basis van lid 2 stemmen. Vreemd, omdat de jeugdbescherming er niet naar ‘persoonlijke levenssfeer’ zit!

 

Dat betekent nog minder mogelijkheden tot weerlegbaarheid bij deze ‘vrije rechtsvinding’.

 

De jeugdrechter moet beslissen in een ‘gelaagd rechtssysteem’, immers het AMHK, de RvdK en de G.I. gaan aan de rechter vooraf. 

 

De laag van het AMHK valt niet onder art. 3.3 van de Jeugdwet (Jw), dat toch al een loos artikel is vanwege het gebrek aan sanctionering. 

 

Omdat de rechter geen orthopedagoog is, en jeugdzorgrapportages vaak vaag, vol vermoedens, en dik zijn ,en behept met de schaduw van de bevindingen van kinderombudsman Marc Dullaert , “Is de zorg gegrond?”, 2013, moet het knipperlicht nog feller gaan knipperen.

 

Ouders moeten het zonder degelijke brede voorlichting vooraf, zonder keuzes, zonder concretie over de bedreiging, waarvan zij de beschuldiging moeten dragen, zich verweren met motivering, met bewijs, tegen de vaagheden. Er moet dus ruimte zijn voor weerlegbaarheid van stellingen ter zitting.

 

J.M. Barendrecht[2]   schreef, bij gebrek aan concrete codificering:  “Motiveringseisen kunnen slechts weinig baat bieden. Een motivering die werkelijk informatie geeft, is altijd te herleiden tot een rechtsregel (tot een wetsartikel ofzo).  Motiveringseisen kunnen dus niet worden opgeschroefd op gebieden die niet door scherpe {concrete] rechtsregels worden bestreken….”

 

Bij de jeugdbescherming speelt het vage artikel BW1:255:

1.      De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, èn:

a.  de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, èn

b.  de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.  

 

–{Vergelijk met de wettekst}:

Waar liggen de grenzen van al dan niet  “ernstig worden bedreigd”?

 +

Hoe wordt  “de ontwikkeling”  dan bedreigd, zonder diagnostiek?

 +

Wat aan zorg op welk niveau  “accepteren de ouders”  die geen voorlichting kregen dan niet?

 +

Zijn  “verwachtingen”  een maatstaf waar zelfs geen open diagnostisch onderzoek in het gezinssysteem is verricht, met passende voorlichting?

 +

Wat is een "aanvaardbaar termijn"  om deze vermeende bedreiging te doen oplossen?

 +

Onder b staat in feite wel een opdracht aan de jeugdbescherming: ‘De ouders weer de verantwoording voor de verzorging en opvoeding te laten dragen’. En dat – vanuit de pedagogie – zo voortvarend mogelijk.

 

Bevestigd in BW1:262 ->

 

Dat komt overeen met de in BW1:262 gestelde taak:

3.      De gecertificeerde instelling [jeugdbescherming] bevordert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige.

1.      De gecertificeerde instelling houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder hulp en steun [dus voorlichting] worden geboden opdat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige, bedoeld in artikel 255, vijfde lid, binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. De inspanningen van de gecertificeerde instelling zijn erop gericht de ouders of de ouder zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten dragen.

 

De  “concrete bedreigingen (BW1:255 lid 4) in de ontwikkeling [die dus concreet helder móét zijn] in de ontwikkeling van het kind”   moet dus voortvarend worden weggenomen, moet worden opgelost! (Vaak moeten ouders met de Awb doorvragen om deze bedreigingen waaraan gewerkt moet worden concreet te krijgen. Ze doen dit legaal onder hun plicht in BW1:247 en ter optimalisatie van het kinderrecht IVRK art. 24 lid 1, en krijgen in de praktijk dan tegenwerking door de jeugdbescherming).

 

Voortvarend, en wel onder lid 3 van 1:255 BW dat de taak geeft de kind-ouderband zo optimaal mogelijk te houden of daartoe te brengen, met deskundigheid. {Dat hoort bij 'professioneel zijn'}.

 

Het opgroeiende kind kent immers binnen diens kindbelangen – het eigenwaardebelang diens eigen ouders en familie zo optimaal mogelijk duurzaam te kennen (adoptieweten­schappen, identiteitsfase) – eerst een hechtingsfase, die erkend is als zeer fundamenteel, ook al zou de ouder in geval als derde hechtingsfiguur acteren. De identiteitsfase is bijna net zo fundamenteel (Prof.dr. R.A.C. Hoksbergen).   

 

In de wet zijn de verdere familiebanden vergeten, ook al zien we in TV-programma’s hoe waardevol die kunnen zijn voor het welbevinden. Echte professionals zouden daarmee rekening houden, doch de praktijk van jeugdbescherming kent enige hypocognitie.

 

 “Binnen de duur van de gegeven OTS”  zegt de wet (BW1:262 lid 1) dus mag verlengingen van de OTS slechts met bewijs dat er goed geëvalueerd is met artikel 25 IVRK, op niveau van artikel 24.  

 

De vraag mag gesteld worden (door de jeugdrechter naar LJN BD1113, CRvB)  hoe het komt dat er niet voortvarend gewerkt is.  En bureaucratie of budget mag geen reden zijn volgens de tweede volzin van IVRK artikel 24 lid 1.

 

Vage normen en ontbreken van ‘ concretie van bedreigingen voor de ontwikkeling’  kunnen zelf  een ernstige bedreiging vormen voor het jeugdzorgkind.

 

De meer recente, onafhankelijke [hiernavolgende] wetenschap geeft grenzen, die meegewogen dienen te worden op de tweede schaal van de weegschaal van Vrouwe Justitia.

 

Deze wetenschap en de inhoudelijke strekking ervan kennen vele jeugdrechters niet, en worden opvallend verzwegen in jeugdzorgrapportages.

 

Vage normen contra wetenschap –

 

Hoe ernstig bedreigend kan een frustrerende maatregel zijn voor het ontvankelijke kind, waar Joseph Doyle[3]  vond dat kinderen die inderdaad werden weggeplaatst slechter af waren dan die kinderen die toch thuis passende hulp verkregen. De psychische schade is significant en Doyle noemt deze schade toebrengen een economisch delict. Ouders kunnen spreken over ‘institutionele kindermishandeling’ en dat zeer terecht zijn!

 

Arts Ursula Gresser[4]  sprak zelfs rechters toe: “Na deze publicatie kunnen rechters niet meer zich verschuilen door dit kindbelang te negeren. De rechter die nu nog contactbeschadigend handelt, handelt willens en wetens kind-beschadigend. Contactsabotage naar ouder(s) maakt kinderen ziek; het verlies van contact met levende ouders schaadt kinderen ongeveer twee keer zo lang en drie keer zo intens als het contractbreuk wegens de dood.”

 

Daniel Weinberger vond in 2018 dat de extreme stress die – conform Gresser – door wegplaatsen van ouders in het kind ontstaat zelfs toxisch is voor het DNA van dat kind.[5] 

 

En zo bevestigen o.a. Richard A. Warshak resp. Charles Nelson, een oen in adoptieland maar hier juist, deze bevindingen.   

 

Allison Eck zegt: “Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van kinderen uit gezinnen is glashelder; niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou dat betwisten; het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers is. We weten allemaal dat het slecht is als kinderen gescheiden worden, weggeplaatst worden, van hun vertrouwde ouders.”

 

Vreemd is dat de Nederlandse jeugdbescherming wel een andere mening is toegedaan en deze algemeen erkende wetenschappelijke inzichten, verstrekt aan alle AMHK’s, aan alle G.I.’s,[6] en aan de RvdKinderbescherming,[7] negeert, zelfs wanneer ouders deze in productie aan de jeugdrechter voorleggen (wat ouders wel moeten doen vanuit hun legale plicht in BW1:247).

 

 

De weegschaal van Vrouwe Justitia –

 

De jeugdbeschermingsrapportages mogen dan zeer vrij op de ene schaal gelegd worden, de rechter mag niet gaan  gokken  op de  diagnostisch-onbevoegde  ‘professionele’  partij!

 

Op de andere schaal van Vrouwe Justitia behoren de contra-indicaties, die bovengenoemde wetenschap stelt. 

 

Dus moet het de rechter dagen dat er gewogen dient te worden welk traject schadelijker is, thuis met degelijk passende hulp conform Doyle, of toch weggeplaatst met contra-indicaties?! Waar er onenigheid is tussen partijen, wordt het nijpend.  Dan geeft passende, gespecialiseerde, open diagnostiek via Rv810a de belangrijke oplossing.[8]   

 

Dit is belangrijk omdat aanmodderen door de jeugdzorg duidelijk escalaties vertoont, dus schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

 

Rv810a geeft mogelijkheden waar ouders preventief anticiperen en hun huiswerk hèbben gedaan![9]   

 

 EHRM:

 

Naar arrest van het EHRM in N.P./Moldava d.d. 6 oktober 2015, appl.nr. 58455/13, staan de ouders of het gezin als ongelijkwaardige partij ter zitting. Ouders staan als ‘one-shotter’  tegenover een repaet-player’  (de RvdK of G.I. als verzoekende instantie). Ouders hebben vaak ook geen financiële middelen voor een eerlijke gelijkwaardigheid en voor specialistisch onderzoek onder dwangzorg. Dit arrest houdt rekening met deze ongelijkwaardige positie.

 

De kinderbeschermingsketen baseert haar beslissingen regelmatig op aannames of verwachtingen (van diagnostisch-onbevoegden) over de opvoedingskwaliteiten en risico’s in het gezinsleven. EHRM-arrest Kocherov en Sergeyeva/Rusland d.d. 29 maart 2006, appl.nr. 16899/13; er is concreet bewijs nodig, en dat kan met het internationaal kinderrecht, artikel 24 lid 1 IVRK. De toegang daartoe mag volgens de tweede volzin niet bezwaard worden door de bureaucratie.  Meer arresten zijn op de gegeven site in noot 9 te vinden.  Interactiediagnostiek bestaat in de orthopedagogie.

 

De kinderbeschermingsketen is dus een ‘repaet-player’ volgens het Europese Hof (EHRM).  Daar staat tegenover de bevindingen van Cora Bartelink,[10] in haar proefschrift dat vond dat jeugdzorgwerkers voornamelijk op hun eigen ervaring (vaak als nog jonge werknemers met groot verloop) afgaan in hun beslissingen in de jeugdzorgrapportages.  Die zijn dus veelal niet diagnostisch en wel vaak gekleurd door hun levenshistorie.  Dat maakt de rechtsonzekerheid wel erg groot.

 

Er moet dus verantwoord omgegaan worden onder dat  knipperlicht  van ‘vrije rechtsvinding’.

 

Ouders moeten hier net zo bewust van worden als de jeugdrechters.

Daarom mag dit ook als productie bij verweer in jeugdzorgzaken toegevoegd worden (BW1:247, dus legaal).

 

 NOTEN:


[1]: Rv803: https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001827&boek=Derde&titeldeel=Zesde&afdeling=Eerste&artikel=803&z=2019-01-01&g=2019-01-01 :

·       1. In verband met de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden, geschiedt de mondelinge behandeling met gesloten deuren.

·       2. De rechter kan evenwel op verzoek van een belanghebbende bepalen dat de mondelinge behandeling geheel of gedeeltelijk ‘openbaar’  is, indien zwaarwegende  belangen bij openbaarheid daartoe aanleiding geven en de belangen als bedoeld in het eerste lid zich daartegen niet verzetten.

[2]: J.M. Barendrecht, ‘Recht als model van rechtvaardigheid’, Beschouwingen over vage en scherpe normen, over binding aan het recht en over rechtsvinding, dissertatie, 1992.                                                                                         

[6]: Aan alle G.I.’s begin 2019 verstrekt: https://vechtscheidingen.jimdo.com/wetenschap/brief-aan-alle-g-i-s/   

[8]: Rv810a:

·       1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

·       2. In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. {Ouders móéten zèlf hun huiswerk gedaan hebben en een adres en beroepsregistratie van de beoogde specialist opgeven ter zitting}.

·       3. In de in het tweede lid genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.      

[10]: C. Bartelink, 2018: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap-tegen-jeugdzorg-1                        

 


Een groter, juridischer stuk over de juridische jeugdzorg staat op http://www.advocatencomite.nl/rechtsbescherming.pdf .

 

Een constructief Actieplan voor een beter gecodificeerde jeugdbescherming staat (zonder in te loggen) op https://www.dropbox.com/s/gdm6lwoldzuuxba/P.Prinsen-Rechtsstaat_ook_voor_Kinderen.pdf?dl=0 .

 

Dit voor ouders die zich geen speelbal willen voelen.

 


Deze tekst is in PDF te verkrijgen (zonder inloggen) op https://www.dropbox.com/s/u19omva2tcvq0o5/Rechtsvinding%20onder%20knipperlicht%20van%20vrije%20jeugdrechter%202019.pdf?dl=0 .

 

Emoties zij begrijpelijk bij ouders, onderling, doch toon deze niet in heel de juridiserende jeugdzorgketen en bij rechters, die geen orthopedagogen zijn en enkel juridische taal spreken.


Overzicht:

 

Een belangrijke brief aan alle B&W’s (gemeenten): https://jeugdbescherming.jimdo.com/ maar ook https://vechtscheidingen.jimdo.com/wetenschap/briefaangemeenten/ ;

 

Belangrijke stukken zijn te vinden via https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/ ;

 

Aanvullende stukken op https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/ ;

 

Rond wetten en precedenten: https://jeugdbescherming.jimdo.com/wetten-en-regelgeving/ ;

 

Rond wat weg van ouders doet in de psyche: https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/ ;

 

En vanaf  https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/ analytische stukken over de dubieuze jeugdbescherming.

 

Meer hoofdstukken in de kantlijn.

 

Zie ook: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg .