https://www.psychologiemagazine.nl/artikel/rene-hoksbergen-een-kind-heeft-zn-eigen-ouders-nodig/

 

 Hieronder staan meer artikelen rond hechting, dus na Hoksbergen

 

 

“Een kind heeft z’n eigen ouders nodig”

–  prof.dr. René Hoksbergen

 Maart 2009

 

   ‘Adoptie was fantastisch.’ Dat was de sfeer toen René Hoksbergen onderzoek begon te doen naar buitenlandse adoptie. Inmiddels is de pedagoog er heel wat minder juichend over. ‘Niet bij je biologische ouders opgroeien is en blijft een verlies.’

 

Bijna had René Hoksbergen* als jonge onderzoeker aan de Universiteit Utrecht zelf geadopteerd. Toen vrienden in 1970 een kind uit Korea gingen adopteren, leek dat hem en zijn vrouw ook wel wat. ‘Wij konden zo’n kind een beter leven geven. We gingen bijeenkomsten bijwonen van de adoptievereniging Wereldkinderen. Een fantastische atmosfeer hing daar: idealistisch, open en betrokken. Ik werd vrijwilliger en ben al snel gevraagd voor het bestuur.’

 

Er was toen nog weinig bekend over het fenomeen buitenlandse adoptie, terwijl er steeds meer kinderen uit het buitenland werden geadopteerd: in 1972 waren dat nog tweehonderd kinderen, in 1975 al duizend, en in 1980 zestienhonderd. Van zijn vakgroep pedagogiek aan de Universiteit Utrecht kreeg Hoksbergen toestemming om er onderzoek naar te doen. Van 1985 tot 2000 was hij bijzonder hoogleraar adoptie – de enige ter wereld.

 

Waarom werd u geraakt door dit onderwerp?

 

‘Die adoptie door vrienden was de aanleiding. Maar er is ook een persoonlijke reden: mijn moeder overleed toen ik negen was. Ik ben uitstekend opgevangen door mijn zusje, stiefmoeder en andere mensen, met aandacht en liefde en zorg. Maar toch is dat anders. De gevoelens die geadopteerden hebben, ken ik dus een beetje. Dat er beslissingen over je leven worden genomen waar je misschien helemaal niet achter staat.

{Dat pleegzorg en adoptie raakpunten hebben blijke uit het advies in 2000:  Op te richten st. IBAP}.

 

En de emo­tionele intensiteit: het is niet niets om beide biolo­gische ouders te verliezen. Ze krijgen daar gelukkig heel vaak uitstekende ouders voor terug, laten we dat benadrukken. Maar een verlies is en blijft het.’

 

Uiteindelijk heeft u toch niet geadopteerd.

 

‘Ja, en daar ben ik achteraf blij om. Daardoor kan ik onafhankelijk en objectief zijn. Er was zelfs al een kind aan ons voorgesteld, in India. Maar dat was ongeveer even oud als onze zoon, dus heb ik nee gezegd. Want dan krijg je competitie. Inmiddels waren er zoveel kinderloze echtparen die wilden adopteren, dat wij onze adoptie hebben afgezegd.’

 

Uw eerste onderzoek deed u in 1975. Wanneer sloeg de jubelstemming over adoptie om?

 

‘Eind jaren zeventig begon ik wel in te zien dat het niet altijd rozengeur en maneschijn was. Ik gaf elke maand een lezing voor de vereniging Wereldkinderen. Aan het einde kwamen er dan adoptie­ouders naar me toe om vragen te stellen. Daardoor wist ik dat de kinderen, zeker als ze wat ouder waren, nogal wat gedragsproblemen hadden. Agressie bijvoorbeeld, stelen, liegen en weglopen.

 

Daarbij kwam dat ik begin jaren tachtig samen met studenten onderzoek deed onder kinderen die bij GGZ-instellingen terechtkwamen. De kans dat een adoptiekind enige tijd uit huis werd geplaatst bleek 5 à 6 % te zijn. Dat is vijf keer zo hoog als bij leeftijdgenoten. We schrokken ons dood. Want een kind in je gezin opnemen en dan een uithuisplaatsing is wel het laatste wat je wilt. Ons boek daarover gaven we dan ook de titel Bittere Ervaringen. Bitter voor de kinderen, de ouders, èn voor mij als onderzoeker.’

 

Waarmee worstelen de kinderen dan?

 

‘Een kind dat geadopteerd wordt, misschien als baby al, verliest een heleboel: zijn eigen cultuur, de eigen ouders, familie, het vertrouwde. Vaak komt het in zekere mate beschadigd in de [pleeg/adoptie]gezinnen aan. Door ondervoeding, door stress van de moeder tijdens de zwangerschap, door mishandeling, enzovoorts.

 

Geadopteerden hebben daardoor meer problemen dan andere kinderen, is uit heel veel onderzoek gebleken {Zo ook pleegkinderen}. Dat is ook logisch: ze hebben een rouw­proces te beleven. Naast het gevoel van ‘afgestaan te zijn’  hebben ze zich te identificeren met volstrekt vreemde mensen. Soms moeten ze herstellen van beschadigingen.

 

En als ze opgroeien, gaan ze zich afvragen: wie ben ik? {Waarom mocht ik niet thuis wonen?} Maar een antwoord van de biologische ouders of de rest van de familie is er veelal niet, of blijkt uit onderzoek onwaar. Grote problemen met hun identiteitsontwikkeling krijgen ze vaak. Veel geadopteerden worstelen bovendien met het gevoel iets te missen, er nooit helemaal bij te horen, eenzaamheid, zoeken naar herkenning. Wat eraan bijdraagt dat ze zich soms slecht thuis voelen in hun {pleeg- of} adoptiegezin, of in Nederland.

 

Zijn dat dan heel ongelukkige mensen? Nee, maar er is een effect van adoptie, ook op volwassen leeftijd, en daar hebben we rekening mee te houden! Sinds mijn hoogleraarschap pleit ik daarom voor recht op kennis van de genetische achtergrond.’

 

Met succes: sinds 2004 is het niet meer mogelijk om anoniem zaaddonor te zijn.

 

‘Ja, dat heb ik met hulp van de minister van Justitie voor elkaar gekregen, en daar ben ik trots op. Tijdens mijn oratie heb ik voor het eerst gezegd dat ik het absurd vind dat kinderen niet weten wie hun biologische vader is, omdat dat per definitie geheim werd gehouden. Mensen zijn zich bewust van hun achtergrond, willen om medische en psychologische redenen weten wie hun ouders zijn. Dat geheimhouden is misdadig. Ik vind sowieso dat kinderen per definitie moeten opgroeien bij hun biologische ouders.

 

Ik ben er dan ook geen voorstander van dat kinderen opgroeien bij twee mannen of twee vrouwen, of bij een bewust alleenstaande ouder.’

 

Waarom niet?

 

‘In opvoedkundige zin zullen het zeker geen slechte ouders zijn. Het gaat me erom dat er iemand van buiten nodig is voor de verwekking. Je wilt als kind niet bij andere ouders opgroeien dan je biologische vader en moeder, ook al zijn die misschien helemaal niet zo goed. Je identificeert je met hen. Als homo-ouders een kind krijgen, is dat vanuit hun eigen belang gedacht, niet dat van het kind.

 

Het is helemaal erg als er via een draagmoeder een kind wordt gekocht in Amerika of België. Je wilt niet als kind worden verkocht. We weten wat een schade dat aanbrengt bij kinderen, uit onderzoek en uit ervaring. Ik heb dit soort volwassenen ontmoet in Amerika: hun kwaliteit van leven is voor altijd beschadigd. Eigenlijk zouden alle kinderen als foetus al standaard een advocaat moeten hebben, om hun belangen te vertegenwoordigen.’

 

En adoptie, moet dat eigenlijk wel?

 

‘Sinds de jaren tachtig ben ik steeds kritischer gaan kijken naar het hele adoptiefenomeen. Ik wil de negatieve consequenties sterker benadrukken, zodat mensen weten waaraan ze beginnen. Tegelijk zeg ik: voor kinderen voor wie buitenlandse adoptie de enige weg is voor een redelijk bestaan, moet dat kunnen. Buitenlandse adoptie is niet slecht van alle kanten.

 

De sfeer van “recht op het kind” is wel sterker geworden de afgelopen twintig jaar. Dat heeft te maken met de ­moderne voortplantingstechnieken. Er is een systeem ontstaan van: ‘ik ga naar de dokter om een kind te krijgen, ik heb recht op die behandeling’. En dat zie je ook een beetje in de adoptiewereld. Ik heb nogal eens te maken met ouders die ongelooflijk veel moeite hebben gedaan om zelf een kind te krijgen. Jarenlang, veel geld, veel moeite, veel emoties. Van dat verlangen naar een kind wordt weer misbruik gemaakt door geldwolven, in het land van herkomst en in het land van aankomst.

 

Maar waar ik zeker niet in teleurgesteld ben, is de enorme betrokkenheid van heel veel adoptieouders. Bij ons laatste onderzoek, naar kinderen die geadopteerd zijn uit Roemeense kindertehuizen, was ik werkelijk onthutst over hun inzet, en het positieve effect in de richting van die kinderen. We vonden dat deze – ernstig verwaarloosde – kinderen in elk geval lichamelijk bijna altijd konden herstellen. Mentaal herstel was in hoge mate mogelijk, vaak helaas niet volledig. Dat wil niet zeggen dat deze kinderen niet in deze gezinnen hadden moeten terechtkomen: juist wel, want er is een grote verbetering in hun kwaliteit van leven. Maar de problemen moet je niet onderschatten.’

 

Zijn er veel misverstanden over adoptie?

 

‘Ik moet heel vaak dezelfde dingen uitleggen. Over de absolute zorg die adoptiekinderen nodig hebben de eerste jaren na aankomst. Als je een kind van drie jaar krijgt, is het uitgesloten dat beide ouders werken. Het kind heeft bijzonder veel aandacht en zorg nodig, die je niet aan een crèche kunt uitbesteden. Dat kind moet nog járenlang aan jullie wennen, steeds andere verzorgers werkt dat tegen. Bovendien moet je het structureel en consequent benaderen. Dus in het begin, na aankomst, geen bezoek! Het kind moet rust hebben, moet weten: dit zijn de twee mensen die voor mij zorgen.

 

Maar het belangrijkste is om niet te hoge verwachtingen te hebben. Je hebt er veel geld aan besteed, veel moeite voor gedaan, een hele tijd gewacht, maar met het adoptiekind haal je niet het paradijs binnen.’

 

Waar moeten adoptieouders aan voldoen?

 

‘Drie eigenschappen zijn essentieel: geduld, afstandelijkheid (observatie, wat warmte niet weerhoudt) en flexibiliteit. Als je zelf een kind baart wen je aan elkaar, het kind lacht naar je, er is een hele interactie. Maar met een adoptiekind van bijvoorbeeld anderhalf heb je die interactie in het begin niet. Het kind houdt niet meteen van je, dat moet groeien. Dat betekent veel geduld. En flexibiliteit: je kunt niet een standaard verwachtingspatroon van de opvoeding leggen op een adoptiekind. Een adoptiekind van twaalf maanden is niet vergelijkbaar met je nichtje van twaalf maanden.

 

Ook afstand houden. Biologische ouders kunnen lekker met hun kind tutten en knuffelen. Maar het adoptiekind van twee jaar wil al die emoties helemaal niet. Die is geen aandacht gewend, eerder te weinig te eten en slaag. Dus dring je liefde niet op. En dat is het boeiende: pas als je afstand houdt, komt het kind bij je.

 

{Wees ook alert op het feit dat regelmatig hulp met kleine tips nodig kan zijn van een deskundige. Een [pleeg- of] adoptiekind draagt een extra rugzakje. Er zijn adoptieouderverenigingen die de weg kunnen wijzen.}

 

Een andere paradox is dat naarmate je opener bent over de achtergrond van het kind en de biologische ouders, adoptiekinderen vaak dichter bij je komen. Als je er gesloten over bent, drijf je ze van je af.

 

Ik zeg altijd: je moet samen op een zo groot mogelijk platform staan, dat bestaat uit interesses, liefde, begrip, samen dingen doen, gedeelde herinneringen, enzovoorts. Bij adoptie is dat platform al gedeeltelijk afgesneden, de grondherinneringen van de zwangerschap en de geboorte ontbreken. Maar een groot deel van het platform kun je wel maken. Begrip voor de achtergrond van je kind en het verlangen naar kennis over de biologische ouders, dat kan er wel zijn.

 

*: René Hoksbergen (1940) studeerde sociale psychologie en pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. In 1972 promoveerde hij op de achtergronden van leerlingen van avondscholen. Intussen was zijn interesse voor buitenlandse adoptie gewekt, en deed hij er als een van de eersten onderzoek naar. Van 1984 tot 2000 was hij bijzonder hoogleraar adoptie aan de Universiteit Utrecht. In die hoedanigheid publiceerde hij ruim vijftien boeken over adoptie, begeleidde hij promovendi, gaf hij wereldwijd lezingen en ging hij op werkbezoek in veel adoptielanden.

Als emeritus hoogleraar is hij nog steeds verbonden aan de Universiteit Utrecht. Hij doet momenteel (2009) onderzoek naar gezinnen met zowel adoptiekinderen als biologische kinderen. Ook bezoekt hij elk jaar India, waar hij workshops geeft aan Indiase adoptieouders en visiting-professor is aan het Institute of Psychology in Pune.

 

 Zie ook deze boekbespreking.

 

Na de plaatjes uit De Telegraaf meer over hechting...

 

N.a.v.  RSJ-rapport  over adoptieprocedure...

 

*: Zoals het frauduleus is daar kinderen, die tijdelijk niet bij hun ouders kunnen wonen, weggenomen werden zonder duidelijk oogmerk achteraf tot terugplaatsen, en ter adoptie gesteld, gebeurt dit in de Nederlandse 'jeugdzorg' eveneens.

Hier worden kinderen uithuisgeplaatst zonder diagnostisch nulmeting en zonder echt onderzoek of ouders juiste deskundige voorlichting wensen aan te nemen (met uitleg over consequentie voor gezagbeëindiging) en wordt veelal geen inzet geleverd op diagnostisch-therapeutisch deskundig niveau (op tijd) om kind en ouders aan elkaar gewend te doen laten zijn en te werken aan terugplaatsing (op dat hoge niveau).

Ook vragen veel opgroeiende pleegkinderen (net zo als geadopteerden) hoe het kwam dat zij niet thuis mochten wonen, en ontdekken zij een gebrek aan (diagnostische) waarheidsvinding en inspanningsinzet op deskundigenniveau, ook naar ouders toe. (De rechters zien de laag-opgeleide 'jeugdzorg' als 'specialisten' die door de overheid zijn benoemd, zonder  acht  te slaan op het (nalaten van) diagnostisch aantonen met bewijs van   ware meting ).

Ze krijgen het (loyaliteitsconflicterende) denkbeeld dat het aan de ouders lag, en niet aan de dwang van buitenaf, cultureel, overheidsbeleid, kinderhandelaren en aan kinderen verdienende jeugdzorgwerkers. :

“Hechtingsproblematiek in pleegzorg- en adoptiesituaties extra ingewikkeld”:

3 juni 2019 – n.a.v.  A. Vinke

 

Op: https://blikophulp.nl/hechtingsproblematiek-pleegzorg-en-adoptiesituaties-extra-ingewikkeld/?fbclid=IwAR02xJ_bitSFoTNiMIhwNMiUg5HECDV-x0mEQ0jxYU8N4zEatpoY-OIkbqw .

 

Een veilige gehechtheid is van groot belang voor ieder kind. Bij pleeg- en adoptiekinderen staat de gehechtheid om verschillende redenen onder druk. Adoptie-expert Dr. Anneke Vinke verzorgt een bijdrage over dit thema op het jaarlijks congres over hechtingsproblematiek. Vooruitlopend daarop interviewde Blik op Hulp haar.

Gehechtheid en vertrouwen

 

Relatief veel pleeg- en adoptiekinderen ervaren moeilijkheden in de gehechtheid. Vinke legt uit hoe dat komt: “Een pasgeboren kind leert de wereld kennen via zijn of haar ouders. De ouders reageren op signalen van het kind en helpen het kind om zichzelf te reguleren en betekenis te geven aan de wereld. In dat wederkerige proces van aan elkaar wennen en hechten leert een kind vertrouwen. Vertrouwen dat er iemand komt als het huilt omdat er honger is, omdat er een volle luier is, omdat er buikpijn is of omdat het gewoon even niet lekker in zijn vel zit. Vertrouwen ook dat de ouder die komt er helemaal is voor het kind, het kind kan troosten en kan helpen om weer rustig te worden. De ouder vertelt in woorden wat er aan de hand is en waarom het zich niet fijn voelde. Het kind leert omgaan met zowel de emotionele binnenwereld als de fysieke buitenwereld via de relatie met de ouders. Die eerste ervaringen van beschikbaarheid, zorg en aandacht zijn wezenlijk. Het kind krijgt de boodschap dat het welkom is op deze wereld, dat het er mag zijn en een eigen plek mag vinden. Dat er mensen zijn die van de baby houden en er altijd zullen zijn in tijden van stress en spanning”.

Adoptie en pleegzorg

 

Maar wat als dat niet zo is? {Wat als er een autonome hechtingsstoornis is?} Wat als ouders dit {pedagogisch liefhebben} niet kunnen? “Ouders kunnen om uiteenlopende redenen niet emotioneel of fysiek klaarstaan voor het kind {of er is wat anders aan de hand, regelmatig ook buiten de ouders als oorzaak}.  Als iemand bijvoorbeeld ongewenst zwanger is geraakt. Of als je verkracht bent en dit kind niet wil. Als het gevaarlijk is een kind te krijgen omdat je bijvoorbeeld niet gehuwd bent of omdat je op de vlucht bent of zwanger bent van iemand anders dan je man. Als je ziek of verslaafd bent als moeder. Als je vast zit in detentie of op straat leeft of als je in een oorlogsgebied woont. Er zijn heel veel situaties denkbaar waarbij het moeilijk is om je al in de zwangerschap aan je kind te hechten. Dan kan het zijn dat je je niet met je kind kan bezig houden omdat het je nog niet lukt om je eigen leven goed te regelen. In o.a. zulke situaties kan het zijn dat een kind wordt afgestaan direct na de geboorte. In landen ver weg of – maar dat gebeurt zelden – in Nederland. Als een kind geen gezin heeft, is de afspraak dat er een gezin gezocht gaat worden. Dan begint een zoektocht die vaak met overplaatsingen en tijdelijke zorg gepaard gaat. Elke keer wordt een nieuwe opvoedings- en gehechtheidsrelatie aangegaan en dat is lastig {tot destructief}. Zeker tot het zo ver is dat er een langdurige plek gevonden is, kan een kind hierdoor heel erg in de war raken. Er is geen continuïteit, geen voorspelbaarheid en daarmee wordt de wereld onveilig”.

Ingewikkeld

 

Overplaatsingen en daarmee gepaard gaande verbroken gehechtheidsrelaties maken adoptie en pleegzorg ingewikkeld. Nieuwe ervaringen bouwen immers voort op oude en als de eerste ervaringen in het leven niet positief zijn, is het moeilijk om daarop voort te bouwen. Vinke: “Vergelijk het maar met een toren: als het fundament er niet is of niet compleet is, is de kans dat je hem heel hoog kan bouwen gering. Kinderen die niet vanaf de eerste dag, of beter nog vanaf het moment van conceptie, de boodschap hebben gekregen dat er iemand onvoorwaardelijk voor hen is, die hen de mooiste, liefste, beste baby ooit vinden, vinden het moeilijk om in de wereld een veilige plek te ervaren. Het wordt lastig als je geboren bent na een stressvolle zwangerschap waarbij een moeder zichzelf niet veilig voelde. Vaak zie je ook dat een moeder eigen problemen had, het leven zelf maar moeilijk aankon, of dat er te veel moeilijke zaken op het pad van ouders liggen waardoor ze er niet onvoorwaardelijk kunnen zijn voor een kind, {zoals dat ook gebeurt bij verkeerde, te laag geïndiceerde jeugdhulp of dwangzorg}.

Meerdere opvoeders …

 

In tegenstelling tot pleegkinderen zijn geadopteerde kinderen in Nederland vrijwel allemaal geboren in het buitenland. Zij hebben lange of kortere tijd ofwel in een pleeggezin gewoond of in een tehuis. Dit maakt dat ze meerdere opvoeders gehad hebben. “Onderzoek laat zien dat hoe meer opvoeders, hoe lastiger om een veilig model van gehechtheid te ontwikkelen”, stelt Vinke. “Dat is ook wel logisch, want iedere opvoeder doet het weer een beetje anders en daardoor raak je als klein kind makkelijk in de war. Wat je daar ook bij leert, al heel vroeg, is om te overleven. Je overleeft door je eigen weg te kiezen en het zelf te doen terwijl het juist de bedoeling is dat je als kind leert te vertrouwen op volwassenen en via hen jezelf leert kennen. Veel geadopteerde kinderen en pleegkinderen houden graag zelf controle, we zien vaak zelfbepalend gedrag”.

Controle

 

Gevraagd naar de levensterreinen waarop zich gehechtheid als een probleem manifesteert, draait Vinke de vraag liever om: “Op welk gebied zie je geen problemen? Aanleiding om bij hulpverleners {Gezondheidszorg, dus buiten Jeugdwet 3.2 lid 2 om, uit} te komen, zijn vaak gedragsproblemen, boosheid of angstklachten of problemen op school, {maar geregeld ook door valse meldingen bij ‘Veilig Thuis’}. Maar als een kind geadopteerd is of opgroeit als pleegkind moet je àltijd ook de gehechtheidsontwikkeling checken, dus gespecialiseerd diagnosticeren (IVRK art. 24 lid 1 geeft daar recht op). Vaak ligt dat onder de problemen die we zien. Gehechtheid is niet direct zichtbaar, maar gehechtheidsproblemen liggen vaak onder de problemen waar men hulp voor vraagt. Vaak is er een grote hang naar controle: zelf willen doen. Dat maakt het uitvoeren van taken, opdrachten thuis en op school lastig want dan bepaalt iemand anders wat je ‘moet’ doen. Er ontstaan conflicten, thuis, op school, met vriendjes.”

Prikkels

 

‘Hechtingsproblematiek’ {een containerbegrip en zeker geen diagnose, waar het kan gaan om een ‘onveilige gehechtheid en zelden op een hechtingsstoornis,} wordt nogal eens aangezien voor iets anders. Vinke: “Vaak is er hyperalert gedrag: je mag immers niets missen. De wereld is niet veilig dus moet je altijd op je hoede zijn. Er kan zomaar iets gebeuren. Informatie en prikkels selecteren is ingewikkeld: het komt voor dat kinderen overal tegelijk mee bezig zijn. Ze hebben daardoor een korte concentratieboog en zijn snel afgeleid. Deze kinderen krijgen het label ADHD vaak opgeplakt terwijl er onderliggend een gehechtheidsprobleem is.  Ook kan het zijn dat een kind juist heel erg teruggetrokken wordt, zich in een eigen wereld lijkt te bewegen en minder goed contact maakt. Zulk gedrag heeft dan weer wat weg van autisme maar is eigenlijk geen ‘echt’ autisme. Onderzoekers spreken dan van ‘quasi autisme’. {Ook wordt op latere leeftijd het verwisseld met borderline-gedragsstoornis}.

Sociaal- emotioneel

 

De impact van hechtingsproblemen bij pleeg- en adoptiekinderen beperkt zich echter niet tot de manier waarop zij met prikkels omgaan. “Als er veel nare, traumatische herinneringen zijn, kunnen die terugkomen in dromen maar ook in beelden overdag”, gaat Vinke verder. “Er zijn dikwijls problemen op school: zowel met het leren, als sociaal. Als je hoofd vol zit met herinneringen en je de hele dag je best moet doen om controle te houden, lukt het niet altijd om nieuwe dingen te leren. Sociaal functioneren is vaak moeilijk omdat ook daar controle een rol kan spelen. Kinderen kunnen worden gepest met hun huidskleur of hun andere uiterlijk, {of het niet-thuis mogen wonen – pestredenen}. Dat is ingewikkeld. Soms zie je juist verlatingsangst, wat zich kan uiten in claimend gedrag naar andere kinderen of naar ouders toe. Slaapproblemen worden ook vaak gezien. Net als eetproblemen, stelen en weglopen. Bij oudere kinderen zien we ook vaak middelengebruik, gameverslaving en zo kan ik nog wel even doorgaan. Daarnaast komen ook identiteitsvragen veel voor, {hoe ouder hoe meer kans daarop}. Kinderen stellen zichzelf vragen als ‘wie ben ik?’ en ‘Bij wie hoor ik?’. Maar ook vragen over cultuur, familie, etniciteit en land van herkomst komen vaak voor.

Pleeg- en adoptieouders

 

Deze kinderen krijgen dus veel te behappen. Dat betekent ook dat pleeg- en adoptieouders zich daartoe moeten kunnen verhouden. Wat maakt het opvoeden van kinderen met hechtingsproblemen voor hen zo ingewikkeld {zeker wanneer de niet-diagnostiek bevoegde jeugdzorg zich ermee bemoeit dat IVRK24 lid 1 negeert}?  Vinke: “Allereerst wil ik opmerken dat ik de ouders die dit aangaan heel erg waardeer. Het is niet eenvoudig om een kind dat al veel heeft meegemaakt op te nemen in je gezin. Je gaat gewoon van hem of haar houden. Maar dan het verleden…..  Het liefst zou je het verleden wegpoetsen, wil je niet dat je kind dit heeft meegemaakt. Dat zie ik eigenlijk regelmatig. Toch kan dat niet en mag dat ook niet. Dat kan er voor zorgen dat je te toegeeflijk wordt, te veel wilt repareren, {voornamelijk wanneer men tegengehouden wordt door de jeugdzorg om deskundig advies of voorlichting te verkrijgen, en de juiste deskundige begeleiding om een therapeutische houding te oefenen}. Repareren mag, maar alleen datgene wat jij zelf hebt veroorzaakt. Wat vóór de adoptie- of pleegzorg[over]plaatsing lag, is niet van jou als ouder. Dat is van je kind. Samen het levensverhaal maken is ook belangrijk. Je kan als ouder alleen maar sámen met je adoptie of pleegkind dragen wat het tot dan toe alleen gedragen heeft. Belangrijk is het om de emoties een rol te laten spelen en nieuwe betekenis te geven aan wat er gebeurd is. Een kind is niet bij jou gekomen omdat het een ‘slecht kind’ was of omdat het ‘niet goed genoeg voor mijn moeder zorgde’. Al deze overtuigingen van je kind kun je tegenkomen. Dat raakt aan verdriet en het grote verdriet dat je niet op kan groeien als kind bij je geboorte-ouders. Om dat samen met je kind zin te kunnen geven en te dragen, moet je een kalm brein hebben. Je mag dan zelf niet heel ernstig van slag raken wanneer je kind akelig gedrag vertoont of nare herinneringen opnieuw doorleeft. Dat vraagt nogal wat”.

De functie van gedrag

 

Gedrag heeft een functie. Pleeg- en adoptieouders moeten samen met hun kind nieuwsgierig op zoek gaan naar die functie. “Het is nooit manipulatief of tegen jou gericht, maar zo voelt het soms wel. Zeker wanneer je kind roept ‘jij bent mijn moeder niet!’ en daar dan de nodige – voor de ouder soms nieuwe – scheldwoorden aan toevoegt”, zegt Vinke. “Dat loskoppelen zodat je therapeutisch kunt opvoeden en plezier kunt houden in het opvoeden van je kind is een kunst. Om dat te kunnen moet je je heel goed bewust zijn van je eigen gehechtheidsrepresentatie en je eigen triggers. Wat neem je mee uit jouw eigen opvoeding? Welke zaken hebben jou gevormd en heb je daar baat bij of juist last van in het hier en nu? Als je zelf van veel zaken last hebt, is het zinvol om een paar sessies te doen voor jou alleen als ouder of voor beide ouders als paar. Sommige ouders vinden dat vervelend. Zeker als je met pleegouders en adoptieouders te maken hebt die uit den treure gescreend zijn. Toch is het nodig en het is anders wanneer je dat vooraf doet, dan wanneer je samen al een gezin vormt. Samen gezin zijn is altijd anders dan verwacht. Juist die onverwachte zaken kunnen het moeilijk maken”.

Werkrelatie voorop

 

Waar de ouders met de hechtingsproblematiek van hun {eigen,} pleeg- of adoptiekind te maken krijgen, krijgen hulpverleners die bij het gezin betrokken zijn te maken met zowel de problematiek van het kind, als de worsteling van (pleeg- en adoptie)ouders om de opvoeding in goede banen te leiden. Vinke: “Je werkrelatie met deze ouders en kinderen is het belangrijkste. Nieuwsgierigheid, oprechte nieuwsgierigheid hoe het in elkaar zit voor dit kind, voor dit gezin, is cruciaal. Ieder kind is anders. Ieder gezin is anders. Iedere ouder is anders. Adoptie- en pleegzorg vragen altijd maatwerk. De belangrijkste ‘do’ voor een hulpverlener is dat je een voorbeeld bent voor ouders in de aanpak. Die aanpak is er dan één volgens de principes van Dan Hughes: SANE – oftewel Speels, Accepterend, Nieuwsgierig en Empathisch. Wees ook nooit te beroerd om sorry te zeggen als je ernaast zit. Daarmee ben je ook voorbeeld: je doet iets fout en repareert. Kinderen met gehechtheidsproblemen hebben over het algemeen weinig reparatie meegemaakt. De belangrijkste ‘dont’ is dat je beoordeelt, evalueert en je mening klaar hebt. Probeer dat dus zo weinig mogelijk te doen. Help ouders en kind ontdekken hoe het voor hen zit. Werk altijd samen vanuit gelijkwaardigheid en houd het zo luchtig en speels mogelijk. De inhoud is al ingewikkeld genoeg.

Straf

 

Een andere ‘dont’ is volgens Vinke het inzetten van straf. “Straf werkt niet. Nooit”, klinkt het resoluut. “Straf is iets dat wij als volwassenen zelf nodig hebben als een soort van vergelding. Daar leert niemand wat van”. {Het bouwt, net als veroordelen, psychische muren op}. Maar wat doe je dan wel? Vinke: “Als het misgaat: eerst reguleren, dan de relatie herstellen, dan erover praten en samen bedenken hoe je wat mis ging kan repareren. Natuurlijk moet het hersteld worden maar niet met straf. Het afpakken van een telefoon gaat er bijvoorbeeld niet voor zorgen dat een kind een volgende keer minder brutaal is. Voer liever een gesprek met je puber daarover en een vraag wat hij of zij zou kunnen doen om die harde nare woorden te herstellen. Daarbij denk ik dan aan een ontbijtje op bed of samen in de tuin iets doen, samen een serietje kijken op de bank of samen een spel doen. Probeer iets relationeels als reparatie op te voeren.

Classificaties

 

“Wat een hulpverlener {dus uit de gezòndheidszorg}* verder zo weinig mogelijk zou moeten doen, is het strooien met DSM-5 classificaties”, vervolgt Vinke. “Geen enkele is toereikend. Ik kies daarom vaak voor Bessel van der Kolk’s Developmental Trauma Disorder (DTD). Daarin vind ik heldere aanknopingspunten voor diagnostiek en behandeling bij adoptie en pleegzorg. DTD spreekt van affectieve en fysiologische ontregeling, disregulering van aandacht en gedrag, inadequaat en ontregeld zelfbeeld , problematische relatievorming en PTSS symptomatologie. DTD  leidt tot beperkingen op gebied van functioneren op school, in gezin, met leeftijdgenoten, ten aanzien van justitie en met betrekking tot gezondheid. Met elk kind en elk gezin kan vervolgens passend bij het gebied dat je aanpakt een plan op maat gemaakt worden. {Dat kan ook thuis, ja, het beste thuis, om het vertrouwen voor te leven naar de opgroeiende}. Daarin wordt [diagnostisch] bepaald waarmee gestart zou moeten worden met behandeling en wat er ingezet wordt als interventie. Timing en keuzes maak je daarin samen met gezin en breder systeem”.

Misverstanden

 

Veel mensen vinden van alles over gehechtheid bij (pleeg)kinderen en na adoptie. Soms komen er op die manier fabeltjes in de wereld over gehechtheid.  Vinke: “Ik kom nog steeds het misverstand tegen dat gehechtheid niet te repareren is. Dan wordt er gezegd dat kinderen soms beter af zijn op een groep dan in een gezin omdat ze zich toch niet meer kunnen hechten. Met name dat laatste is zó verdrietig. Kinderen horen nooit op een groep. Een gezin of gezinshuis is altijd beter. Maar dat neemt niet weg dat het heel moeilijk kan zijn in een gezin. Hulpverleners moeten dan wel bereid zijn om daar in te investeren”.

Quick fix

 

Tweede belangrijke misverstand is dat het snel te fixen is met een kort protocol. “Hechten en vertrouwen is een proces”, onderstreept Vinke. Iets dat heel fundamenteel beschadigd is geraakt, heeft veel tijd nodig om te herstellen en vaak ook  meerdere  soorten  interventies. Soms zelfs meerdere ‘rondes’ therapie. Vaak kan je met een korte interventie een mooie start maken maar daarmee ben je er nog niet helemaal. Soms zijn meerdere interventies nodig, in combinatie of na elkaar. Traumabehandeling moet ook altijd overwogen worden. Gehechtheid is zo fundamenteel en ook heel plastisch: er is altijd hoop en er is altijd een stap te zetten in de goede richting”.

Trauma

 

Wat iedere hulpverlener over gehechtheid zou moeten weten, is volgens Vinke dat er een belangrijke relatie is tussen gehechtheid en trauma. “Gehechtheid is het fundament en trauma en gehechtheid gaan bijna altijd hand in hand. Waar breuken in de gehechtheidsrelatie zijn, is vaak relationeel trauma. Waar relationeel trauma is, is maatwerk nodig. Gedrag kan misleidend zijn. Eenvoudige gedragsinterventies inzetten kan verleidelijk zijn, {en dat doet de jeugdzorg zonder kennis ook,} maar mijn advies is om dat niet te doen. Probeer altijd om trauma en gehechtheidssensitief te werken. Zorg dat je er veel over leest en laat je echt breed scholen op dat gebied. In het contact moet je er altijd vanuit gaan dat het gedrag van kinderen niet tegen jou gericht is. Dat het ooit een functie had en dat je bereid moet zijn om achter het gedrag te kijken. Hoe naar of beschadigend dat ook is. Een kind dat vloekt, tiert, schopt en slaat doet dat niet tegen jou. Gebruik de SANE-principes om erachter te komen wat het kind dan wel wil en nodig heeft. Verder vraagt het werken met deze kinderen en gezinnen van jou als hulpverlener een lange adem. ‘It takes an experience to antidote an experience zei een van mijn opleiders ooit’. Dat betekent in deze context dat betrouwbaarheid en continuïteit heel belangrijk zijn. Na jaren terug kunnen komen hoort daar ook bij”. {De zorg moet ook rekening houden met  recente wetenschappelijke  bevindingen}.

Eigen gehechtheid

 

Ten slotte wijst Vinke op het belang van de eigen gehechtheid van hulpverleners, die zij onherroepelijk meenemen  in hun werk. “Veel  hulpverleners zijn in de woorden van David Wallin ‘wounded healers’ en daar is op zich niets mis mee. Maar als je dat niet van jezelf weet, kun je niet optimaal het kalme brein zijn voor ouders en kind. Niemand is helemaal vrij van ‘attachment wounds’ zouden mijn opleiders zeggen en dat is ook zo. Wees daar eerlijk over naar jezelf en zorg dat je dat zo veel mogelijk doorgewerkt hebt. Wees je ook bewust van de chemie tussen jou en je cliëntsysteem: een vermijdende therapeut of begeleider met een vermijdend oudersysteem kan jarenlang doorgaan zonder ooit iets te bereiken {In de jeugdzorg en jeugdbescherming gebeurt dat nogal vaak!}. Dat moet meer aandacht krijgen in opleidingen en in nascholingen  {Men moet daar veel vaker - als nulmeting - doorverwijzen naar gespecialiseerde diagnostici en therapeuten daarop}.   Dus ook daar begint het bij de gehechtheid. Er is geen theorie meer fundamenteel dan de gehechtheidstheorie. Laten we hem dus ook zo honoreren en behandelen”.

{Daarnaast zegt prof.dr. R.A.C. Hoksbergen dat de identiteitsproblemen welhaast even belangrijk zijn als de hechting. Dit onderschat de jeugdbescherming keer op keer}.

 

Op het jaarlijks congres over hechtingsproblematiek zal Anneke Vinke gedurende een uur stilstaan bij de bijzondere betekenis die gehechtheid krijgt in pleegzorg- en adoptie-situaties.

____

 

Dr. Anneke Vinke

Anneke Vinke is vrijgevestigd GZ-psycholoog, kinder-en jeugdpsycholoog en orthopedagoog. Zij ziet in haar bovenregionale praktijk zowel individuele jeugdigen, ouder-kind koppels als volwassenen. Ze specialiseerde zich in adoptie (promotie 1999), pleegzorg, trauma en gehechtheid. Op verzoek doet ze casusconsultatie en (forensisch) diagnostisch onderzoek, dit laatste via het NIFP. In haar therapieën combineert ze (elementen) uit Dyadic Developmental Psychotherapy (DDP), Theraplay, EMDR en sensorimotor-psychotherapie (SP).

___________________________________________________________________________________________________________________________________ 

 

*:  Op https://www.basictrust.com/bestanden/35/Nieuwsbrief-Basics-juni-2019.pdf?nswl=1&orgaId=1&newsletterId=5&mail=tj.strubbe@gmail.com van BasicTrust: 

 

“Stress op jonge leeftijd en hersenontwikkeling

 

Tijdens de zwangerschap ontwikkelen de hersenen van een baby ontzettend snel en in de eerste drie jaar na de geboorte worden de meeste verbindingen gemaakt die de rest van het leven gebruikt zullen gaan worden. De laatste jaren is er een groeiende aandacht voor de effecten van stress op deze vroegkinderlijke hersenontwikkeling.

 

Ontwikkeling in fases

 

De hersenen, ook wel het brein genoemd, vormen het deel van het centrale zenuwstelsel dat zich in het hoofd bevindt. De hersenen sturen onze lichaamsfuncties aan en coördineren deze. Zo is er een gebied waar de automatische processen als ademhaling, bloeddruk en hartslag plaatsvinden, worden in andere gebieden de emoties gereguleerd en zijn verschillende delen betrokken bij de vroege hechting. Voortdurend worden er verbindingen geactiveerd en versterkt of sterven ze af wanneer ze niet gebruikt worden. In de ontwikkeling en de groei van de hersenen zijn drie fases te onderscheiden: de embryonale ontwikkelingsfase begint bij de bevruchting en eindigt na acht weken. De eerste structuren waarvanuit de hersenen zich ontwikkelen, ontstaan al rond de derde week van de zwangerschap. De tweede fase, de foetale ontwikkelingsfase bestrijkt de periode tussen de negende week en de geboorte van de baby. De hersenen en de daarmee verwante structuren ontwikkelen zich verder. De derde fase is de neonatale ontwikkelingsfase; dit zijn de eerste vier weken na de geboorte van een kindje. Bij de geboorte zijn er zo’n 100 miljard mogelijke neurale verbindingen, die de eerste drie jaar van het leven geactiveerd kunnen worden. Aan het einde van deze fase zijn de hersenen grotendeels volgroeid.

 

Invloed van de omgeving

 

Bij het aanmaken van de hersenverbindingen is de interactie met de omgeving van grote invloed. De verzorging, afstemming en stimulering door opvoeders is daarom ontzettend belangrijk. Kinderen zijn genetisch ‘voorgeprogrammeerd’ om zich te hechten aan primaire verzorgers. Bij spanning en stress, honger of kou zal een baby contact zoeken met de verzorger door te huilen. Als hierop passend gereageerd wordt, worden de neurale verbindingen in de hersenen versterkt en leert de baby behoeften te herkennen en kenbaar te maken op lichamelijk en emotioneel gebied. Er zijn echter ook externe factoren, vóór en na de geboorte, die een negatieve invloed hebben op de groei en de ontwikkeling van de hersenen.

 

Voorbeelden hiervan zijn ondervoeding, verwaarlozing, mishandeling of het gebruik van alcohol of verdovende middelen. Wanneer verzorgers de signalen van een baby niet beantwoorden of hierin zelfs bedreigend zijn, heeft dit een negatief effect op de gebieden in het brein die betrokken zijn bij de lichamelijke, cognitieve en sociale ontwikkeling. Het deel van het brein dat te maken heeft met angst wordt gestimuleerd. Wanneer dit gebied regelmatig en intensief gestimuleerd wordt, zal het brein zich gaan focussen op overleving en dreiging vanuit de omgeving. Het alarmsysteem van het brein staat daarmee te scherp afgesteld, waardoor deze kinderen hyperalert reageren. De signalen vanuit het alarmsysteem worden omgezet in ‘vechten/de strijd aangaan’, ‘vluchten/ terugtrekken’ of ‘bevriezen’. Dit heeft ook negatieve consequenties voor andere functies van het brein, zoals het vermogen zich te kunnen concentreren, het doorzien van complexe informatie of het verwerken van emotionele informatie. Dit wordt zichtbaar in bijvoorbeeld hyperactiviteit, angst, impulsiviteit en slaapproblemen. In reactie op dit alles kunnen kinderen ook bedreigend gedrag bij de ander proberen uit te lokken, als poging om controle te hebben en dreiging nog enigszins voorspelbaar te maken.

 

Nieuwe verbindingen 

 

Bij Basic Trust zien we bij kinderen met een problematisch verlopen hechtingsgeschiedenis dat er onvoldoende voorzien is in de (emotionele) basisbehoeften en/of dat er sprake is geweest van stressvolle ervaringen zoals afgestaan zijn, verwaarlozing, mishandeling, wisselende verzorgers of uithuisplaatsing (UHP).  Wanneer kinderen vanuit een dergelijke, vaak langdurige,  stress-situatie  in een positief-stimulerende omgeving komen is herstel van het brein mogelijk. In de hersenen moeten door middel van nieuwe herstellende ervaringen andere neurale verbindingen gemaakt worden. Dit vraagt doorgaans veel tijd, energie en doorzettingsvermogen van opvoeders en kind, zeker na het derde levensjaar. De Basic Trustmethode ondersteunt opvoeders om af te stemmen op het kind, om het kinderbrein te kalmeren en te reguleren en emoties hanteerbaar te maken. Het is geen ‘tijdelijke oplossing’, maar een voortdurende manier van communiceren en beschikbaar zijn als belangrijke volwassene voor het kind. Hiermee komt er ruimte voor herstel en verbinding.

 

Lisette Hegge Basic Trust, Almere

 

Overzicht:

 

Een belangrijke brief aan alle B&W’s (gemeenten): https://jeugdbescherming.jimdo.com/ maar ook https://vechtscheidingen.jimdo.com/wetenschap/briefaangemeenten/ ;

 

Belangrijke stukken zijn te vinden via https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/ ;

 

Aanvullende stukken op https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/ ;

 

Rond wetten en precedenten: https://jeugdbescherming.jimdo.com/wetten-en-regelgeving/ ;

 

Rond wat weg van ouders doet in de psyche: https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/ ;

 

En vanaf  https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/ analytische stukken over de dubieuze jeugdbescherming.

 

Meer hoofdstukken in de kantlijn.

 

Zie ook: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg .

                   Kijk daar ook rond naar meer belangrijke informatie, opdat ge geen juridische speelbal wordt.