Onder "Waarheidsvinding?" staat een meer juridisch-wetenschappelijk artikel van mr. P. Prinsen.    Scrol dan!

 

“WAARHEIDSVINDING”?. . . . . .

 

Door: Mr. Ir. P.J.A. Prinsen, oud-advocaat

Wegens genuanceerd groot belang in 'jeugdzorg' overgenomen van:

  http://peterprinsen.nl/Waarheidsvinding-2.htm

 

Onverschilligheid tegenover de waarheid heeft tweeërlei gevolg:

  • onnodige uithuisplaatsingen
  • onnodige calamiteiten

 "Wat is Kindermishandeling" is hier een sub-hoofdstuk, ook n.a.v. een artikel van Peter Prinsen. Klik hier.

  1.  Het debat over "waarheidsvinding"

 

Al meer dan een halve eeuw protesteren vele ouders vergeefs tegen onware beschuldigingen door kinderbeschermers. Op grond van die beschuldigingen werden hun kinderen onder toezicht gesteld of zelfs uit huis geplaatst. De autoriteiten (inclusief de kinderrechters) reageerden steevast met: "In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding". Klachten van ouders werden door de nationale ombudsman herhaaldelijk gegrond bevonden, maar dat had nooit effect.

 

In de NRC van 19 maart 2011 verscheen een opiniestuk van ondergetekende onder de titel "Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe".

 

Na enkele kritische reacties in NRC op het opiniestuk vanuit de jeugdzorgwereld mengde de (toenmalige) nationale ombudsman Brenninkmeijer zich in dit openbare debat met een artikel in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (FJR) =(juridisch interessant maandblad FJR 2011/ 67). Daarin rekende hij af met de critici uit de jeugdzorgwereld en verklaarde zich "meer [te kunnen] vinden in de zienswijze van Prinsen". "Hoe moeten professionals in jeugdbeschermingszaken omgaan met feiten, met het vaststellen van feiten, met waarheid en waarheidsvinding?" Dat is de kwestie. Terecht maakte de nationale ombudsman onderscheid tussen 'waarheid' en 'waarheidsvinding'.

 

Sindsdien zijn de protesten van ouders tegen de valse beschuldigingen regelmatig onderwerp van het publieke debat. Dat debat wordt gevoerd onder de (oneigenlijke) titel 'waarheidsvinding'. 'Oneigenlijk' omdat de kritiek van de betreffende ouders niet gaat over het vinden van de waarheid maar over het uitbannen van onwaarheid.

 

In december 2011 publiceerde het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg (LCJ, later opgegaan in het LOC) een brochure gewijd aan het probleem.

 

Op 8 oktober 2013 werd, dankzij actie van het LCJ (thans LOC), het amendement Van der Burg (VVD) en Bergkamp (D66) voorgesteld. Daarin werden de raden voor de kinderbescherming en de jeugdzorginstellingen uitdrukkelijk verplicht "de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren".

 

Op 6 november 2013 organiseerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een debat in De Balie te Amsterdam, over "De toon van het debat". Ondergetekende hield in een bijdrage een pleidooi voor het formeren van een "Waarheidscomité", met tot taak het realiseren van rechtsherstel in al die gevallen van onterechte uithuisplaatsingen.

 

Op 26 mei 2015 schreven ZORG+WELZIJN en diverse andere instanties naar aanleiding van het Jaarbericht 2014 van de Inspectie Jeugdzorg in hun blog-nieuwsbrief: 'Te veel valse beschuldigingen in de jeugdzorg' .

 

Op 18 augustus 2015 pleitte D66-Tweede Kamerlid Vera Bergkamp voor het instellen van een commissie afgesloten jeugdzaken. Die commissie zou helderheid moeten verschaffen in afgeronde zaken waar bij betrokkenen twijfels over de juistheid van beslissingen blijft bestaan.

 

Tot op de dag van vandaag duren de protesten tegen valse beschuldigingen door de jeugdzorgketen voort...

 

  1.  Weldaden en wandaden

Er zijn ontaarde ouders die aan weldenkende mensen de reactie ontlokken “Hier moet ingegrepen worden”. Ingrijpen kan dan noodzakelijk zijn en een weldaad voor hun kind.

 

Over die ouders gaat dit artikel niet.

 

Evenmin gaat dit artikel over ouders die te maken hebben met puberteitsproblemen van hun kind en voor wie het een zegen is dat zij aanspraak kunnen maken (op grond van de jeugdwet) op hulp van Jeugdzorg. Zij profiteren (bij orthopedagoog-generalisten, met doorverwijzing van de huisarts) van tips en trucs waarmee zij de opvoedingsproblematiek draaglijk kunnen maken en als dat onvoldoende lukt kan hun kind opgevangen worden in een pleeggezin of instelling, waardoor er rust komt in hun leven en dat van hun kind.

 

Dit artikel gaat niet over de weldaden, maar over de wandaden van de Jeugdzorgketen. Als we ons bewust zijn van de positieve kanten mogen we niet onze ogen sluiten voor de negatieve kanten als die er zijn.  (Meer over '[on]waarheid en wandaden in de jeugdzorg' door Peter Prinsen op https://www.sosjeugdzorg.nl/actueel/gastblog/35-waarheidsvinding-is-een-leugenie: https://www.sosjeugdzorg.nl/actueel/gastblog/35-waarheidsvinding-is-een-leugen

 

3.    Wandaden

 

Dit artikel gaat over de ouders in de jeugdzorg die protesteren tegen "schending van kinder- en mensenrechten". Tegen, zoals sommigen dat noemen: "verkrachting van de Rechtsstaat", en "een cultuur van misleiding" in sommige zaken.

 

Die ouders – het zijn er veel – protesteren wanhopig omdat hun kinderen op valse gronden uit huis zijn gehaald en zijn afgevoerd naar een geheim adres.

 

Autoriteiten doen die protesten nog altijd geringschattend af als “uitingen van ontevreden ouders”. Wie dat durft te zeggen getuigt niet van enig besef van urgentie. Van besef dat er een eind moet komen aan deze "wandaden".

 

Ongetwijfeld hebben zich bij de protesterende ouders ook ouders aangesloten die daar niet thuishoren. Bijvoorbeeld omdat zij zich verzetten tegen een maatregel die welbeschouwd als terecht moet worden aangemerkt. Zoals gezegd: over die ouders gaat dit artikel niet.

 

In dit artikel neem ik als voorbeeld de zaak die in de hiervoor genoemde publicatie uit 2011 werd besproken, een zaak uit eigen praktijk.* Is er sindsdien iets veranderd? Ja, er zijn protocollen opgesteld, maar voor de waarheidsgetrouwheid van de rapportages hebben deze geen enkel effect. Kinderrechters doen nu eenmaal niet aan waarheidsvinding, daar kan geen protocol wat aan veranderen. En dan is voor de jeugdzorg- of kinderbeschermingrapporteur de verleiding wel erg groot om eigen (voor)oordeel of prestatiedrang zwaarder te laten wegen dan de waarheid. En al helemaal als (voor)oordeel of prestatiedruk van hoger hand is opgelegd.

 

De aangehaalde citaten zijn letterlijk overgenomen uit het procesdossier van de zaak uit 2011. In die zaak heb ik het optreden van de gehele jeugdzorgketen, tot en met de kinderrechter, van begin tot eind meegemaakt. Ik heb de "schending van kinder- en mensenrechten" in de jeugdzorgketen met eigen ogen waargenomen. Zaken als deze zijn ook nu nog geen uitzondering, niet alleen in mijn eigen praktijk, maar ook in die van veel "weldenkende" advocaten.

 

Dit artikel gaat over ouders die in het jeugdrecht hun zaak volledig uit de hand hebben zien lopen en die geen enkele mogelijkheid hebben om dingen recht te zetten. Hun gezin en het leven van hun kind is een nachtmerrie geworden waaraan niet te ontsnappen is.

 

Rapporten mogen zij corrigeren voor zover het geboortedata en huisnummers enzo betreft. Inhoudelijke betwistingen worden niet serieus genomen. Zij worden als bijlage aan het rapport gehecht, maar in het rapport zelf blijven de gewraakte passages vaak staan. Alle betrokken autoriteiten, van hoog tot laag, beroepen zich op het mantra "Wij doen niet aan waarheidsvinding".

 

  1.  Waarheidsvinding, wat is dat eigenlijk?

 Professionals in de Jeugdzorg gebruiken het mantra "Wij doen niet aan waarheidsvinding" als een toverformule om het verwijt van onwaarheden te smoren. Deze professioneel aandoende term is steeds hun laatste woord.

 

Maar Waarheidsvinding,* wat is dat eigenlijk?

Liever stel ik de omgekeerde vraag. 'Niet aan waarheidsvinding doen', is dat:

  • een vrijbrief om de waarheid geweld aan te doen?
  • een vrijbrief voor bewust onware beweringen en het verzinnen van feiten?
  • een vrijbrief om te grossieren in meningen die aan de feiten geen boodschap hebben?
  • een vrijbrief voor willekeur en vooroordeel?

Nee, natuurlijk. Maar toch staan protesterende ouders telkens met de mond vol tanden! Dat overkomt zelfs journalisten die met draaiende camera jeugdbeschermers of kinderrechters aan de tand voelen. Hoe komt dat?

 

De STRO-POP:

 

  1. "Wij-Doen-Niet-Aan-Waarheidsvinding": een stropopweerlegging :

Het mantra ‘Wij-Doen-Niet-Aan-Waarheidsvinding’ is een drogreden van het type Stropop.

Het is afkomstig van de spindoctors van Kinderbescherming en Jeugdzorg die een standaard weerwoord hebben bedacht om protesterende ouders de mond te snoeren. De Stropop-weerlegging gaat als volgt:

  •     Ouders verwijten 'Jeugdzorg' bewust onwaarheden te verzinnen.
    •   'Jeugdzorg' zegt (nog steeds vaak):  “wij doen niet aan waarheidsvinding” {of: "We kunnen dat niet meten."}

o        Maar 'Waarheidsvinding' is een rechtstheoretisch leerstuk {Jw3.3 en Rv21}.
Niet aan waarheidsvinding doen is geen vrijbrief  er op los te liegen.
"Waarheidsvinding" is de stropop die geen geldige weerlegging oplevert van het verwijt.

 

Waarheidsvinding is rechtstheoretisch inderdaad niet de taak van Jeugdzorg maar van de rechter. Maar het protest ging over wat anders: Jeugdzorg hoort de waarheid te spreken, dáár hadden de ouders het over. Door te beginnen over 'waarheidsvinding' creëert de jeugdzorgprofessional een spraakverwarring en deze spraakverwarring heeft zich tot in het publieke debat voortgeplant. Geniaal, maar onethisch.

 

Het schermen met het rechtstheoretisch leerstuk ‘waarheidsvinding’ is gewichtigdoenerij met een door leken niet begrepen term. Het is potjeslatijn van Jeugdzorg. Jeugdzorg en Kinderbescherming hebben de rechtsplicht om de feiten volledig en naar waarheid aan de rechter voor te leggen. Zo staat het in de wet.

 

‘Waarheidsvinding’ en, vervolgens, ‘rechtsvinding’, zijn taken van de rechter, maar, zoals gezegd: Kinderrechters verzaken hun taak. Zij zien de Raad en Jeugdzorg als adviseur van de kinderrechter, niet als partij in een juridisch debat en dat ontslaat de rechters dan weer van hun controlerende taak volgens het bewijsrecht (“wie stelt bewijst”).

 

Hielden de ouders nu maar vast aan hun protest tegen valse beschuldigingen en misleiding. Maar nee, zij nemen de stropop over en spreken met grote verontwaardiging op hun sociale media schande met de woorden:

“Jeugdzorg doet niet aan waarheidsvinding!”

 

Dit heeft geleid tot aandacht van media en politiek. {Dit ondanks de Jeugdwet artikel 3.3: "De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (G.I.) zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.}.

 

En ziedaar: het publieke en politieke debat wordt gevoerd onder de naam “Waarheidsvinding”, precies zoals de spindoctors het wilden. Het oorspronkelijke thema 'valse beschuldigingen' als op zichzelf staand thema is daarin volkomen verwaterd.

 

  1.  Repressieve tolerantie

Wat is repressieve tolerantie:?   Daarvan spreekt men als de overheid een stem (en financiering) geeft aan een lastige protestgroep, bijvoorbeeld in de vorm van klachtencommissies, cliëntenraden, vertrouwenspersonen. Met die quasi-tolerante opstelling beoogt de overheid het debat onschadelijk te maken voor het bestaande beleid. Bijvoorbeeld door manipulatie door middel van het stichten van spraakverwarring en 'framing'.

 

Dat is wat hier is gebeurd. Ouders, en hun medestanders in media en politiek, zijn in de val getrapt van repressieve tolerantie: het oorspronkelijke protest tegen brutale onwaarheden, willekeur, misleiding en vooroordeel is gesmoord in een oeverloos lekendebat over het rechtstheoretische leerstuk ‘waarheidsvinding’. Dat debat wordt gedomineerd door de spindoctors van Kinderbescherming en Jeugdzorg.

 

  1.  De Kinderombudsman

Repressieve tolerantie werkt als een sluipend gif dat het openbare debat vergiftigt. Een toonbeeld daarvan is het in 2013 verschenen {bescheiden} rapport “Is de zorg gegrond” van de vorige kinderombudsman Dullaert. =(http://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders-professionals/publicaties/rapport-is-de-zorg-gegrond/?id=325). 

 

Door de natie werd Dullaert als een heilige vereerd. Zijn rapport is voor mij de grootste deceptie in mijn carrière geweest. Het rapport is geschreven vanuit het perspectief van de jeugdzorgprofessionals. Protesten van ouders over de onwaarheden en valse beschuldigingen door Jeugdzorg worden geplaatst in het kader van ontevredenheid met de voor hen nadelige conclusies die Jeugdzorg in hun casus trekt. Het rapport ging niet meer over onwaarheden van Jeugdzorg, maar over 'waarheidsvinding', d.w.z. over de moeilijke zoektocht naar de juiste beslissing. Niet over, diplomatiek gezegd, "stop de vermijdbare onwaarheden".

 

De Kinderombudsman schrijft bescheiden: “Concluderend kan worden gesteld dat het AMK, BJZ en de Raad over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan.” {72% niet goed bleek uit rapport '909 zorgen'; dat is toch wat anders dan 'in het algemeen wel goed'}.

 

Over de cultuur van onverschilligheid voor waarheid? Geen woord. Alleen maar: “Desondanks komen fouten in het onderzoeksproces en rapportages […]met enige regelmaat voor.”

 

En zijn aanbevelingen: méér protocollen, méér trainingen. Kortom: méér van hetzelfde.

 

  1.   Het Waarheids-amendement Van der Burg / Bergkamp

Dankzij een amendement van de Tweede-Kamerleden Van der Burg (VVD) en Bergkamp (D’66) is in de Jeugdwet een waarheidsplicht (die al sinds jaar en dag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stond) expliciet voor de raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg opgenomen:

 

De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

 

Zijn we er nu? Is het debat hiermee beëindigd?

 

Voor de praktijk betekent het slechts, dat de raad en jeugdzorg tegen protesterende ouders niet meer mogen zeggen dat ze “niet aan waarheidsvinding doen”.

 

De indieners van het waarheidsamendement echter zijn zeer vasthoudend en verdienen steun. Zij verdedigen zeer vasthoudend de bedoeling van het nieuwe wetsartikel tegenover de minister van Veiligheid en Justitie. De minister van zijn kant volgt braaf de aanbevelingen van de kinderombudsman: meer protocollen, beter hun best doen, meer van hetzelfde. Het laatste woord is hier nog niet over gezegd.

 

{Brief aan de Tweede Kamer, 2016, over Onwaarheid en echt meten: http://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/open-brief-aan-tweede-kamerleden/ }.

 

  1.   Cultuur

De cultuur bij Jeugdzorg, Kinderbescherming, AMHK en alle instellingen is vergiftigd.

Vergiftigd door minachting voor de waarheid - de hoeksteen van een Rechtsstaat.

Op 5 november 2013 schreef de toenmalige bestuursvoorzitter BJAA (Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam) Erik Gerritsen in een artikel in Binnenlands Bestuur:

 

“Natuurlijk moet jeugdzorg ruimhartiger worden in het toegeven van fouten, maar er is meer nodig dan dat.”

Inderdaad: er is meer nodig dan dat. Maar niet nog meer protocollen en trainingen. Niet nog meer papieren tijgers. {Deze werkers kunnen niet met een paar weken dàt inhalen wat artsen in jaren studie en supervisie leren; hoe vaak ook deze jeugdzorg al decennia heeft beloofd te ‘professionaliseren’.}.

 

Er is behoefte aan een Juristencomité Jeugdzorg en Kinderbescherming, bestaande uit onafhankelijke kritische juristen met als taak: het voorbereiden van

  • een parlementaire enquête naar de problematische cultuur binnen de jeugbeschermingsketen;
  •   o   het voorstellen van adequate sanctiemechanismen;
  • rechtsherstel voor onterecht uit huis geplaatste en/of onder toezicht gestelde kinderen en hun ouders.

 Noten:

*:        Uit de praktijk:

 

Het is soms niet meer dan kwaadsprekerij, soms een alledaags incident, een bagatel,  waarom een kind bij zijn ouders wordt weggehaald. Op verraderlijke manier, van het ene op het andere moment. Hun kind raakt in paniek. En zo wordt het naar een geheime locatie gebracht.

 

Na enkele dagen ontvangen de ouders het fax-verzoek aan de kinderrechter tot spoed-uithuisplaatsing. Motivering: “Onderzoekshypothese: jarenlange kindermishandeling”.

 

Een week later krijgen de ouders het definitieve verzoek UHP, onderbouwd met een professioneel ogend rapport. Daarin lezen zij weer als motivering: "jarenlange kindermishandeling". Maar tot hun verontwaardiging is wat eerst nog een hypothese was zonder onderzoek tot feit verheven. In een lawine van volgende rapporten zal dit "feit" klakkeloos als uitgangspunt worden genomen.

 

Een week of drie later vindt het eerste contact met hun kind plaats. Een uurtje, onder toezicht, op het politiebureau of op het kantoor van Jeugdzorg. En dat elke twee weken. Ter voorbereiding op het ouderbezoek wordt hun kind telkens belast met een strikte geheimhoudingsplicht omtrent het pleegadres. De ontmoetingen van het kind met zijn ouders zijn daardoor telkens beladen met angst voor versprekingen. Na enkele bezoekjes schrijft Jeugdzorg aan de ouders:

 

"De bezoekregeling met u roept dusdanig veel spanningen op dat uw dochter angstig is, reden waarom de bezoekregeling voor drie maanden wordt stopgezet".

 

Wijzen de ouders op de onjuistheid van de beschuldigingen en de oncontroleerbaarheid van hun beweringen, dan krijgen zij van Jeugdzorg te horen:

 

" Waarheidsvinding behoort niet tot onze taak".

 

Wijzen zij erop dat hun kind niets mankeert en het voortreffelijk doet op school, dan lezen zij tot hun verbijstering in een volgend rapport:

 

"Het kind komt over als een zwaar beschadigd meisje als gevolg van jarenlang huiselijk geweld. Juist het feit dat zij ogenschijnlijk niets mankeert en 'gewoon meedoet op school', zou gezien kunnen worden als zorgelijk. Hieruit blijkt namelijk dat zij al jaren rondloopt met een groot geheim en dit nooit met iemand heeft kunnen delen".

 

Wijzen zij op de innerlijke tegenstrijdigheid ("Komt over als zwaar beschadigd" versus "mankeert ogenschijnlijk niets"), dan is het antwoord wederom:

 

" Waarheidsvinding is niet onze taak".

 

Kaarten zij het aan bij de Externe klachtencommissie dan opent de voorzitter met:

 

"Vooraf moet ik u erop wijzen dat het in het jeugdrecht niet gaat om waarheidsvinding".

 

Klagen zij bij de Raad voor de Kinderbescherming over het klakkeloos overnemen van evidente onzin, dan krijgen zij te horen:

 

"In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding".

 

Komen zij bij de kinderrechter, dan opent ook die de zitting (met gesloten deuren!) met de woorden:

 

"Vooraf moet ik u erop wijzen dat het hier niet gaat om waarheidsvinding".

 Zie: https://www.sosjeugdzorg.nl/actueel/gastblog/35-waarheidsvinding-is-een-leugen .

*:          'Waarheidsvinding'

 

De taak van de rechter die uitspraak moet doen in een civiele zaak (familierechtelijke zaak, een 'jeugdzorg'-zaak)  duidt men aan met de term 'rechtsvinding'.


Dat moet hij doen op basis van de door partijen gestelde feiten {Voor ouders: dat zijn niet uw meningen, maar uw medisch en wetenschappelijk bewijs zwart op wit met voorgekauwde uitleg hoe te interpreteren, en wat meer optimaal alternatief is voor het kind dan wegzetten zonder medisch advies voor een kennelijk wegens OTS nodige therapeutisch traject.

Weet dat de jeugdzorgwerker beschouwd wordt als 'professional' en zonder beëdiging geloofd wordt zonder uitleggend bewijs.

Het gaat nogmaals niet om uw mening wat gelogen is. Noem wel dat de door de 'jeugdzorg' aangeleverde 'feiten' speculaties en insinuaties zijn die niet na de uitspraak als feit door het leven mogen gaan zonder bewijs; en laat dit nadrukkelijk noteren.}.

 

Door de ene partij gestelde feiten die door de andere partij niet worden betwist worden door de rechter in beginsel als juridisch waarheid aangemerkt.

 

Bestaat over (sommige van) de gestelde feiten een geschil, dan moet de rechter de waarheid boven tafel zien te krijgen omtrent díe feiten die 'voor zijn beslissing van belang zijn' {en de jeugdrechter is geen medicus, dus moeten de ouders voorkauwend uitleggend bewijs leveren om dit hem in te laten zien! Maar wel beknopt (en ook op papier in meervoud aanleveren.}.
Dat wordt aangeduid met 'waarheidsvinding'. {Spreek veel liever genuanceerd over 'diagnostische waarheidsvinding'!  Rv810a moeten ouders dan kennen en gebruiken.

Het gaat om het weghouden van onwaarheden en niet te verifiëren beweringen, vaak uit de kristallen bol, en zonder voorlichting}.

 

Deze 'waarheidsvinding' moet de objectieve (te meten) werkelijkheid omtrent betwiste feiten zo goed mogelijk benaderen. {En het kind heeft er recht op: IVRK art. 24 lid 1}.

 

Als er ook nog kinderen bij betrokken zijn, dan moet de rechter verder kijken dan wat de procespartijen hebben gesteld en betwist.

 

Met de aldus "gevonden" waarheid moet de rechter naar de wet kijken om het "recht te vinden", dat wil zeggen uitzoeken welke gevolgen de wet aan de feiten verbindt.

 


Extra een vraag, maar daarna het wetenschappelijke artikel!


                          Anno 2017:

Wat voor waarheidsvinding? 

 Die vraag moet nu gesteld worden...


Het blijkt dat de 'jeugdzorg', gedwongen door de roep om 'waarheidsvinding', een truc heeft bedacht.

We mogen gaan kijken naar en meedenken aan achteraf-waarheidsvinding, wanneer ouders reeds in het beklaagdenbankje zitten van 'onderzoek' d.m.v. gezinsplan.

Het gezinsplan is in de maak gezet bij de jeugdbescherming, de G.I..

Daar is aan vooraf gegaan een melding en Veilig Thuis, dat vaak ook al onder de hoed zit van de G.I.. Of de RvdK heeft deze casus doorgeschoven naar de G.I..

Achteraf-waarheidsvinding bevindt zich dus reeds in de beklaagdensfeer; er zijn 'vermoedens', er zijn verdachte signalen, ja, er moeten dan wel problemen zijn.

 

Achteraf-waarheidsvinding. 

Een concept gezinsplan bevat reeds een kijk op wat fout gaat en bij S&O-zaken kunnen gescheiden ouders de inbreng van de andere ouder diskwalificerend gevoelen en escalatie is reeds gaande. Ook de puber die dit wordt voorgelegd leest en wordt aan loyaliteitsconflicterende signalen over diens ouders blootgesteld. Ook staat er zelden in het plan welke echte specialist met welke beroepsregistratie op welke open onderzoeksvragen de voorlichting aan ouders zal geven en de diagnose uitvoeren om het meest optimale hulptraject te laten bepalen. Vaak wordt dit overgelaten aan een jeugdzorgwerker die daarvoor niet medisch geclassificeerd is.

In FJR2010/92 (https://www.dropbox.com/s/8l2c0xydv3cdjoo/FJR%20afl.10%20-%20okt.2010%20dag18-11.pdf?dl=0) worden wat knelpunten beschreven die een rechter reeds vermoedde.

Achteraf-waarheidsvinding is dus een feit geworden in de aanloop om propaganda te maken met Jeugdwet 3.3. Het is niet enkel misleidend doch ook schadelijk gezien de beschuldigingen in 'vermoedens' en roddel.

 

Diagnostische waarheidsvinding...

Ingangs-waarheidsvinding dient diagnostiek te zijn, en wel met ópen onderzoeksvragen (https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/). Dat is dus een vooraf-waarheidsvinding.

Het is onder meer prof.dr. R.J. van der Gaag (Radboud Universiteit) die adviseert om zwaargewichten als poortwachter tot zorg in te stellen. Specialisten voor doelgroepen kunnen sneller tot effectieve paden komen, en de zorg goedkoper maken, maar ook mìnder schadelijk. Doelgroep-specialisatie, zoals het door prof.dr. R.A.C. Hoksbergen voorgestelde IBAP rond gespecialiseerde deskundigheid voor geadopteerden en pleegkinderen en over gehechtheid. Of het door de SSF (voor AZF) voorgestelde kenniscentrum voor begeleiding rond omgangssabotage bij of na echtscheidingen. Doelgroep-ingangen met specialisatie. Waar het gezin voorgelicht wordt zonder vooringenomenheid. 

Dwangzorg is daarentegen contraproductief (Prof.dr. C. Schuengel, 2013, https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/bejegenen-en-vertrouwen/).

Om ouders en pubers gemotiveerd te houden is een degelijk metende open kijk nodig met gepaste bejegening. Dan staan de oren nog open om eventuele verbeteringsvoorstellen uitgelegd te vernemen.


Meespreken?

Waar ouders mogen meespreken is het handig te wijzen op deze ingang. Vooraf-waarheidsvinding zonder beschuldiging maar open onderzoekend in overleg. 

De neiging van de jeugdbescherming zal even rigide en inflexibel zijn als dat er aan de reeds gegeven vraagstelling voldaan met worden omdat dit al vaststaat, zoals gezinsvoogden vaak gezonde alternatieven van ouders afdoen en wegwimpelen. Naar motivering van ouders wordt dan al niet meer geluisterd en doorheen gepraat.

Achteraf-waarheidsvinding heeft reeds schade veroorzaakt.




Dit is een belangrijk juridisch-wetenschappelijk artikel, maar ook voor ouders interessant:                                 2 artikelen:


RECHTSBESCHERMING IN DE JUSTITIËLE JEUGDKETEN **

 

RECHTSBESCHERMING KOMT VAN WET EN RECHTER; NIET VAN PROTOCOLLEN

Mr Ir Peter Prinsen* – 31 januari 2020

 

Rechtsbescherming in de justitiële jeugdketen schiet naar de mening van veel ouders tekort[noot 1]. De oorzaak daarvan lijkt voor een belangrijk deel herleidbaar tot de vage rechtsnormen. Het publieke debat hierover wordt gevoerd onder de titel ‘waarheidsvinding’[2]. Daarin wordt de driehoeksrelatie van waarheidsvinding, rechtsvinding en rechtsnorm en de betekenis daarvan voor de rechtsbescherming miskend. Er zijn al (empirisch georiënteerde) aanzetten gegeven tot ontwikkeling van kwaliteitskaders met scherpere normen. Met een beroep op de klassieke rechtstheoretische literatuur over rechtsvinding wordt bepleit dat dit niet zou moeten blijven steken in directieven of richtlijnen met normen voor de praktijk, maar zou moeten leiden tot codificatie van rechtsnormen, tot “black letter law”.        {De noten staan vaak direct onder de reeks alinea's}

 

1. Inleiding  

 

Ouders klagen over het ontbreken van rechtsbescherming van henzelf en van hun kinderen in de jeugdbeschermingsketen[3]. Hun verweer tegen omstreden beschuldigingen en onnavolgbare beslissingen van de professionals wordt vaak afgedaan met de formule “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”. De klachten hebben inmiddels politieke erkenning gekregen. Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)[4] en Jeugdzorg Nederland (JN)[5] ontwikkelden Kwaliteitskaders, maar de klachten hielden aan. Ter uitvoering van een motie[6] van Vera Bergkamp (D66) liet Minister Dekker (Rechtsbescherming) een “Actieplan”[7] het licht zien, door de Minister gekarakteriseerd als een “praktische verbeterslag”,[8] opgesteld door de RvdK, JN {namens de G.I.’s} en anderen {AMHK’s}.   Gemeenschappelijke noemer van de inspanningen tot dusverre is de empirische benadering. 

 

Om de intrinsieke oorzaak van de klachten te begrijpen moeten we te rade gaan bij de klassieke rechtstheoretische literatuur over rechtsvinding[9]. Onderstaand artikel benadrukt het belang van het investeren in ontwikkeling van een meer houvast biedend wettelijk rechtsnormenkader waardoor de jeugdbeschermingsketen verzoekschriften en rapporten zorgvuldiger en efficiënter zou kunnen onderbouwen, en dat toetsing door de rechter mogelijk maakt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd de invoering van zo’n wettelijk toetsingskader te verkennen.[10]

 ___

*   Oud-advocaat Familie- en Jeugdrecht. De auteur is veel dank verschuldigd aan mr. dr. Goos Cardol (Zuyd University of Applied Sciences) en aan mr. Harry van den Bosch (Nederlands Jeugd Instituut) voor hun kritische, waardevolle opmerkingen. {Beiden hebben voor de jeugdbeschermingsketen gewerkt}.

**   Onderhavig artikel vormt een bijdrage aan een verkennend onderzoek in opdracht van de Minister voor Rechtsbescherming.

 

[1]  Erik Gerritsen, Waarheidsvinding, 29 april 2013, https://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/opinie/columns/waarheidsvinding.9017139.lynkx 

[2]  In deze bijdrage beperken we ons tot de waarheidsproblematiek bij ondertoezichtstelling (OTS) uithuisplaatsing (UHP). Niettemin speelt analoge problematiek bij gezag- en omgangszaken na scheiding.

 

[3]  Prinsen, “Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe”, NRC Opinie 9 maart 2011.

[4]  Het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming 2016

 

[5]  JN (de Gecertificeerde Instellingen, G.I.’s), Richtlijn Waarheidsvinding 8 jan. 2016

[6]  Motie Bergkamp Actieplan waarheidsvinding d.d. 14 nov. 2016: “…overwegende dat waarheidsvinding nog niet overal zo wordt toegepast als de wet dit vereist”

 

[7]  Actieplan Verbetering Feitenonderzoek - k.st. 31 839-622 – 31 mei 2018

[8]  K.st. 31 839 (Jeugdzorg) Nr. 622. Aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer

 

[9]  G.J. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, 4-de druk, bewerkt door T. Koopmans, Deventer, 1999

[10]  Gewijzigde motie Bergkamp en van der Staaij, k.st. 33 836 Nr. 41. - 19 maart 2019.

 ___

2. Rechtsnormen

 

De in een samenleving heersende moraal is het geheel van {maatschappelijk} gedeelde waarden en normen. De grondwet is de plaats waar veel gedeelde morele waarden en normen die wij als essentieel ervaren een plaats hebben gekregen. Willen we bepaalde morele normen afdwingbaar of opeisbaar maken dan is daar wetgeving voor nodig die de betreffende morele normen uitwerkt en in de wet vastlegt als concrete rechtsnormen met concrete rechtsgevolgen. Een inbreuk op een rechtsnorm vormt voor de gelaedeerde de rechtsgrond van een gerechtelijke actie voor de rechtbank.

 

3. Instrumentaliteit, rechtsbescherming en rechterlijke onafhankelijkheid

 

Het legaliteitsbeginsel, grondslag van de rechtsstaat, schrijft voor dat aan ieder optreden van de Overheid jegens een burger een wettelijke regeling ten grondslag moet liggen. Zulke rechtsregels hebben altijd twee aspecten: 1. instrumentaliteit en 2. rechtsbescherming. Enerzijds is de rechtsregel het instrument waarmee de overheid kan optreden. Het andere aspect is dat van rechtsbescherming: de betrokken burger heeft in diezelfde rechtsregel een grondslag om de rechtmatigheid van dat overheidsoptreden aan te vechten bij een onafhankelijke rechter. Niet alleen moeten die twee aspecten met elkaar in evenwicht zijn − ook de onafhankelijkheid van de rechter is essentieel en een grondregel van de rechtsstaat. Tenslotte is er de gebondenheid van de rechter aan de wet.

 

Art. 255 lid 1 BW1 bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen [OTS] van een Gecertificeerde Instelling (G.I.) indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd” [en, kort gezegd, de “noodzakelijke zorg” door de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd {en dit is een kristallen-bol-box}].

 

Art. 265b lid 1 bepaald dat, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de kinderrechter de G.I. kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen [UHP]. {Dit levert het kind over aan de ondeskundigheid van de mening der jeugdzorgwerkers, die weinig concreet communiceren naar het gezin}.

 

Het oordeel of een kind ernstig in zijn ontwikkeling is bedreigd is subjectief. Pogingen tot objectivering leiden tot een zoektocht naar onbereikbare objectiviteit. Alleen in uitzonderlijk ernstige situaties kan sprake zijn van intersubjectiviteit. Even subjectief is de vraag wanneer betwiste zorg ‘noodzakelijk’ is. Hetzelfde geldt voor de ‘noodzaak’ in het belang van verzorging en opvoeding.

 

Aan bovengenoemde wetsartikelen kleeft het probleem dat ze niet zeggen wannéér sprake is van een ‘ernstig bedreigde’ ontwikkeling, van ‘noodzakelijke zorg’ of van ‘noodzaak’ in het belang van verzorging en opvoeding. Zij behelzen open (of vage) rechtsnormen[11]. Dit maakt vrije rechtsvinding door de rechter noodzakelijk, onverlet diens motiveringsplicht.[12].  De rechter is aan de wet gebonden. Hij kan bij vrije rechtsvinding voor zijn motivering eigenlijk alleen verwijzen naar het oordeel van de (rekwirerende) jeugdbeschermers. Rood-de Boer noemde dit de gelaagdheid[13] van de rechtsvinding: “Als de kinderrechter aan zijn rechtsvindingtaak begint zijn hem al adviserende lagen voorgegaan die hun stempel drukken op de uiteindelijke rechtsvinding”, aldus Rood-de Boer, doelend op de RvdK en (thans) de G.I. Bij vrije rechtsvinding is dus niet alleen de verhouding tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming verstoord, maar ook de onafhankelijkheid van de rechter. Dit alles moet voor de wetgever “een aansporing zijn de normen die hij stelt, waar mogelijk, te concretiseren” (Wiarda, 1999, hoofdstuk 9).  {Temeer daar de moderne wetenschap vindt dat inzet van jeugdbescherming een zeer ernstige bedreiging blijkt voor de ontwikkeling van opgroeienden}.

 ___

[11]  De rechtsnorm van art. 255 lid 1 luidt, dat kinderen vrij van ernstige bedreiging in hun ontwikkeling moeten blijven. Wordt deze rechtsnorm overtreden door de ouders, dan heeft de RvdK in deze geschonden rechtsnorm een rechtsgrond voor een rekest tot ondertoezichtstelling. Strikt genomen is art. 255 geconstrueerd als een rechtsgrond voor de RvdK.

[12]  Prof. N. Huls, “De rechter is geen waarheidsvinder, maar een motiverende beslisser!”, R&R 35 (2006) 1: 3-7.

[13]  Rood-De Boer, Rechtsvorming en rechtsvinding in het jeugdrecht, Openbare Les, Tilburg, 1972, p.8.

 ___

Dit neemt niet weg dat aan open rechtsnormen op veel plaatsen in de wet niet valt te ontkomen. Maar waar de vrijheid van de burger in het geding is, pleegt aan de concretisering van de rechtsnorm, en daarmee aan de rechtsbescherming, zwaar te worden getild. Als het gaat om de minderjarige burger zou dat, al onze goede bedoelingen en voorwaardelijke bezorgdheid voor het kind (aldus geformuleerd een niet-juridische categorie) ten spijt, niet anders moeten zijn.

 

4. Waarheid, waarheidsvinding en rechtsvinding

 

– Waarheid

Die voorwaardelijke bezorgdheid (zijn de aangevoerde verdenkingen waar of niet?) brengt ons tot het volgende.

Waarheid en onwaarheid betreffen de vraag in hoeverre de aangevoerde feiten, expliciet of gesuggereerd, corresponderen met de werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld een uitspraak ‘het kind is jarenlang mishandeld’, of ‘de moeder heeft een psychiatrisch verleden’. “Waarheid is zeggen dat het is zoals het is en niet zeggen dat het is zoals het niet is, aldus de klassieke formulering die reeds bij Aristoteles te vinden is. Oftewel: een uitspraak is waar wanneer zij met de feiten correspondeert, de moderne versie van diezelfde waarheidsdefinitie”, aldus een zeer lezenswaardig artikel van De Vries over de waarheidstheorieën.[14] (De Vries behandelt ook de andere waarheidstheorieën. De correspondentietheorie waaraan hier wordt gerefereerd is niet zonder kentheoretische problemen, maar voorlopig en voor deze bijdrage, waarin niet het verweer, maar het negeren van verweer tegen beschuldigingen centraal staat, volstaat deze definitie van waarheid).

 

– Materiële waarheid versus formele waarheid

 

‘Materiële’ en ‘formele’ waarheid zijn juridische begrippen uit het civiele bewijsrecht. Het juridische begrip ‘materiële waarheid’ komt overeen, zo mag men stellen, met het waarheidsbegrip volgens de (kennistheoretische) correspondentieleer. Van formele waarheid is sprake indien bijvoorbeeld een feit rechtens voor waar gehouden moet worden enkel omdat het feit gesteld en niet betwist wordt. De vraag doet zich voor welke rol die twee waarheidsbegrippen spelen of speelden in de civiele procedure inzake kinderbeschermingsmaatregelen. 

 

Daarbij moeten we allereerst onderscheid maken tussen de contentieuze rechtspraak en de voluntaire rechtspraak. In contentieuze jurisdictie staan twee burgerlijke partijen tegenover elkaar. De procedure wordt van oorsprong ingeleid met een dagvaarding. In de met een verzoekschrift ingeleide voluntaire jurisdictie (ook wel ‘oneigenlijke’ jurisdictie omdat geen sprake is van een geschil tussen burgerlijke partijen) gaat het om (ambtelijke) constituering van een rechtstoestand of wijziging daarvan om rechtskracht te verkrijgen voor die nieuwe toestand.

 

Het waarheidsbegrip in het civiele recht is uitvoerig onderzocht door De Bock in haar dissertatie ‘Tussen waarheid en onzekerheid’.[15]. Daarin heeft De Bock de contentieuze rechtspraak voor ogen. 

 

Bij het vaststellen van de waarheid omtrent de feiten was de rechter tot 1988 strikt gebonden aan bewijsregels. Het begrip ‘formele waarheid’ bracht, aldus De Bock, tot uitdrukking “dat in de civiele procedure een correcte feitenvaststelling niet, of in mindere mate, aan de orde is. In die zin […] geeft zij aan dat de rechter de correcte feiten niet kan, wil of hoeft vast te stellen”. Bijvoorbeeld “omdat de rechter een feit voor waar moet houden wanneer de wederpartij het feit niet betwist” of “omdat de rechter gebonden is aan formele voorschriften bij de bewijswaardering en daarom verplicht is bepaalde feiten voor waar te houden”.  Met het invoeren van de vrije bewijsleer in 1988 is de betekenis van het formele waarheidsbegrip aanzienlijk terug gedrongen ten gunste van het materiële waarheidsbegrip.

 

“Waarheidsvinding heeft in de procedure zo’n centrale positie gekregen, dat waarheidsvinding als een beginsel van het civiele procesrecht kan worden aangemerkt, net als bijvoorbeeld hoor en wederhoor, een behandeling binnen een redelijke termijn en openbaarheid van het proces”, [16] aldus De Bock. In haar conclusie laat De Bock er geen misverstand over bestaan dat zij met het woord ‘waarheid’ de z.g. ‘materiële waarheid’  bedoelt. Terloops merkt zij op dat het waarheidsbeginsel evenzeer centraal staat in het bestuursrecht, waarin de burger tegenover een overheid staat.

  ___

[14]  G.H. de Vries, Wat is waarheid? Een filosofische benadering, WODC, Justitiële Verkenningen, - jrg.28 nr.2 2002

[15]  R. H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid. Over het vaststellen van feiten in de civiele procedure (dissertatie. Tilburg), Deventer: Kluwer (Serie Burgerlijk Proces en Praktijk XI) 2011. p. 69.

[16]  Idib; De Bock, p. 74.

 ­­___ 

 

Dan nu vraag of dit centrale waarheidsbeginsel onverkort  ook zou moeten gelden voor het jeugdbeschermingsrecht nu dit niet als (contentieuze) dagvaardingsprocedure in de wet is geregeld. Voorlopig lijkt die vraag bevestigend te worden beantwoord door art 3.3 Jw ({ongesanctioneerde} waarheidsplicht). Maar dan nog zouden we ons kunnen afvragen welk waarheidsbegrip in dat wetsartikel bedoeld wordt, de materiële waarheid of een of andere vorm van ‘formele waarheid’, en of het hier ook gaat om een fundamenteel beginsel. Hierover het volgende:

 

Het kinderbeschermingsrecht is om historische[17] redenen als voluntaire rechtspraak in het civiele recht ingedeeld. Vanuit het oogpunt van rechtssystematiek echter zou het bestuursrecht een betere thuishaven zijn, aangezien de ouders tegenover de overheid staan, en wegens de vergaande inbreuk op de autonomie van de ouders en de rechten van hun kind. In het bestuursrecht ligt immers de nadruk op rechtsbescherming tegen de overheid. Dat is dan ook de reden om, net als in de contentieuze jurisdictie en het bestuursrecht, de materiële waarheidsvinding in het kinderbeschermingsrecht als een fundamenteel beginsel aan te merken.

 

Hier kan nog aan worden toegevoegd, om met De Bock te spreken: “Aan het belang van waarheid in de procedure kan inhoud worden gegeven met behulp van de begrippen oprechtheid (sincerity) en correctheid (accuracy). Oprechtheid en correctheid zijn volgens de filosoof Bernard Williams de fundamenten of basisdeugden van waarheid”. Dit geldt voor die aangevoerde feiten die bedoeld zijn als de bouwstenen voor de beslissing van de rechter. “Dat houdt met name in dat partijen de mogelijkheid wordt geboden te participeren in de waarheidsvinding. Concreet betekent dit dat partijen recht hebben op bewijslevering en recht hebben op hoor en wederhoor”. Voor het presenteren van meningen of veronderstellingen als waren het feiten of vermoedens is dan ook geen plaats, evenmin voor het ongemotiveerd verwerpen van weerlegging van gestelde feiten.

 

 – Waarheidsvinding en rechtsvinding

 

Waarheidsvinding kan men definiëren als het juridische proces dat gevoerd wordt om, als onderdeel van de rechtsvinding, tot een geldige en zinvolle subsumptie te kunnen komen van het aangevoerde feitencomplex onder een rechtsnorm. Rechtsvinding in strikte zin is te definiëren als de stap of de “sprong”[18] die de rechter maakt van waarheidsvinding naar subsumptie onder de rechtsnorm. Die sprong betekent dat de rechter geen “subsumptie-automaat” is.

 

Wil de door de rechter beoogde subsumptie geldig zijn, dan moet het aangevoerde feitencomplex voldoende feitelijk en tevens “waar” zijn. Maar wil de subsumptie behalve geldig ook zinvol kunnen zijn, dan moeten we kijken naar de rechtsnorm zelf: bezit deze voldoende onderscheidend vermogen voor beantwoording van de vraag of het aangevoerde feitencomplex leidt tot subsumptie of tot verwerping. Vage rechtsnormen missen dit onderscheidend vermogen.

 

5. Waarheidsvinding, rechtsvinding en rechtsnorm – een driehoeksverhouding 

 

“Een punt van altijd durende discussie is het feitenonderzoek in de jeugdbescherming. Met een beetje een zwaarwichtig woord wordt het feitenonderzoek ook wel ‘waarheidsvinding’ genoemd”,[19] aldus Van Montfoort. Sinds 2001 hielden in echtscheidingszaken de raadsonderzoekers strijdende ouders vaak voor: “Waarheidsvinding is niet onze taak”.

 

 ___

[17]  De Wet beroep administratieve beschikkingen, de voorloper van het hedendaagse bestuursrecht, kwam pas tot stand in 1964, de kinderbeschermingsmaatregelen zijn geëvolueerd vanaf 1901 binnen het civiele recht.

[18]  Paul Scholten, Algemeen Deel, 1974, pag. 76, 123, 130

[19] Adri van Montfoort, https://www.vanmontfoort.nl/waarheidsvinding-in-de-jeugdzorg/ 3 juni 2016

 ___

 

Deze formule "Waarheidsvinding is niet onze taak" is geïntroduceerd door de RvdK[20] als (legitieme) communicatierichtlijn voor de professionals, bedoeld om buiten de strijd te blijven van elkaar beschuldigende ouders (Van Montfoort, t.a.p.). In de praktijk wordt deze formule door de onderzoekers ook ingezet als argument tegen een ouder die zich te weer stelt tegen een ongegronde beschuldiging door de onderzoeker. Dat is oneigenlijk gebruik van het argument. Maar het wordt oneigenlijk in het kwadraat indien die ongegronde beschuldiging ontleend is aan één der ouders.

 

– Het probleem van de rechter

 

Het laatste betekent dat een processtuk een of meer gegevens kan bevatten die niet voldoen aan de rechtsnorm van art. 3.3 Jw (Raad en G.I. zijn verplicht “in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren”). De betreffende ouder verweert zich gemotiveerd tegen het niet onderzochte belastende gegeven en vindt het onbegrijpelijk dat de rechter dit verweer passeert. Het probleem van de aan de wet gebonden rechter is evenwel dat deze, als gevolg van de vage rechtsnorm, het moet doen met enerzijds het eindoordeel van de jeugdbeschermer, anderzijds de betwisting door de ouder van één van die gegevens. Dat oordeel staat of valt niet noodzakelijkerwijs met de juistheid van dat ene, bestreden, gegeven. (Begrijpelijkerwijs is dit voor de betreffende ouder onverteerbaar).

 

– Spraakverwarring

 

Het woord ‘waarheidsvinding’  heeft een Babylonische spraakverwarring veroorzaakt en het debat jarenlang op een doodlopend spoor gehouden. 

 

Of het kind ‘ernstig in zijn ontwikkeling is bedreigd’ is geen feit maar een oordeel dat, gegeven de vage rechtsnorm, inderdaad niet hard is te maken, {anderzijds is wetenschappelijk heel hard dat het frustreren of wegplaatsen zeer ernstige bedreiging in de ontwikkeling inhoudt}.  Maar als een ouder zich verweert tegen een in zijn ogen ongegronde beschuldiging, dan is de repliek “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding” een klassieke stropopredenering[21]. Immers, de ouder klaagde niet over des jeugdbeschermers oordeel, maar over ongegronde beschuldigingen die de jeugdbeschermer aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. 

 

De repliek blijkt dus een stropopredenering: wáár, maar ongeldig. En natuurlijk een kapitale misvatting: vrije rechtsvinding is allerminst een vrijbrief voor ongegronde beschuldigingen. De wet stelt er alleen geen sanctie op (t.w. rechtsbescherming in de vorm van afwijzing van het Raadsverzoek).

 

Hoe misleidend de term ‘waarheidsvinding’ ook is, in onderstaand betoog is de term niet te vermijden. Steeds dient echter in het oog te worden gehouden dat het debat niet gaat over de − per definitie onvindbare − waarheid, maar om het uitbannen van onwaarheden en suggestiviteit waarmee in de rapporten het oordeel van ‘bedreigde ontwikkeling’ wordt onderbouwd en waarmee de rechter in meerdere of mindere mate wordt beïnvloed. Daarbij mogen we niet vergeten dat er een dieper probleem aan ten grondslag ligt, t.w. de vage rechtsnormen. {Daar staat tegenover dat de wetenschap duidelijk is dat de jeugdbeschermingsketen zeer ernstige bedreiging kan veroorzaken; en waar reeds door de beschermingsketen is toegegeven dat rapportages worden aangedikt om de kinderrechter over de streep te trekken, is zo’n rapportage geen onafhankelijk advies}.

 

– Praktische gevolgen van de ongeldige repliek

 

In de casuïstiek: Een onbevangen beoordeling door de rechter is onmogelijk[22] als het onderzoek mank gaat aan ongegronde beschuldigingen. Het ontneemt aan de beslissing van de rechter zijn geloofwaardigheid.

___

[20]  Dullaert, rapport ‘Is de zorg gegrond?’ Analyse van het feitenonderzoek enz., Nationale Kinderombudsman, 10 december 2013, blz. 10, laatste regel.

[21]  WIKIPEDIA: een stropopredenering is een drogreden waarbij men niet het werkelijke standpunt van de tegenstander weerlegt maar een karikaturale variant daarvan.

[22]  “… omdat zonder voldoende inspanning om de waarheid te achterhalen mogelijk verkeerde beslissingen worden genomen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben” - Van Zanten, Brenninkmeier – Waarheidsvinding, van groot belang in de jeugdbescherming, FJR 2011/76.

 ___

  Het zet kwaad bloed bij ouders, die zich monddood gemaakt voelen en die gedemotiveerd raken. Hun vertrouwen, noodzakelijk voor een goede samenwerking met de G.I., wordt erdoor gefnuikt.

 

In het publieke debat: Onzorgvuldigheden van de jeugdbeschermers worden vaak vergoelijkt met twee argumenten.  1: De taak van de jeugdbeschermer is “nu eenmaal” erg moeilijk (dat klopt, maar dat is geen vrijbrief voor onnavolgbare redeneringen en ongegronde beschuldigingen {en de jeugdzorgwerker kan doorverwijzen ter diagnostiek voor een degelijk hulptraject})  en 2: de onvrede bij de ouders is “nu eenmaal” het gevolg van de hen onwelgevallige beslissing van de rechter (dat klopt ook, maar beroofd worden van je kind door een niet-overtuigende uitspraak van de rechter is een legitieme grond voor onvrede, om over het leed van de kinderen nog maar te zwijgen[23]). {Daarentegen is een beschermingsmaatregel een zorgelijke bedreiging voor de ontwikkeling van het kind, en onvrede is dan begrijpelijk, maar die wetenschap weet niet de rechter te gebruiken, daar dat de taak van de beschermingsketen behoort te zijn, die dat moedwillig niet afweegt}.

 

– ‘Waarheidsvinding’, ‘Verbetering feitenonderzoek’

 

Vroeg de motie Bergkamp nog om een actieplan ‘waarheidsvinding’, het Actieplan hanteert de term ‘feitenonderzoek’ met als motivering:[24] “Het gaat hierbij onder meer om het zo volledig mogelijk reconstrueren van de feiten. Dit is nodig om te kunnen beoordelen welke zorg het kind nodig heeft. Met het begrip waarheidsvinding wordt niet het strafrechtelijke begrip waarheidsvinding bedoeld, het achterhalen van deze waarheid is immers niet altijd mogelijk”. 

 

Deze benadering gaat voorbij aan de prealabele vraag of het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dáárvoor is feitenonderzoek nodig, maar dit leidt tot een probleem: ”De norm geeft aan welke feiten de oplossing bepalen” (Barendrecht, p. 74, zie hierna) en als de rechtsnorm vaag is, dan is de relevantie van feiten onbepaald en blijft de raadsrapporteur de procesdeelnemers opzadelen met lijvige rapporten, in de hoop dat er een relevant geacht gegeven bijzit.[25]  Ziehier de driehoeksverhouding ‘waarheidsvinding − rechtsvinding − rechtsnorm’.

 

6. “De van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren” (art. 3.3 Jw)

 

– Richtlijn of rechtsplicht?

 

Artikel 3.3 Jeugdwet (1 jan. 2015) bevat niet een richtlijn, maar een stellig verbod op onwaarheden en willekeur, een rechtsplicht. Het is alleen niet voorzien van sancties op overtredingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Tweede Kamer eind 2016 moest constateren “dat waarheidsvinding nog niet overal zo wordt toegepast als de wet dit vereist.”[26]  {Zo wordt Jw3.3 een alibi voor kinderrechters om aan te nemen zonder controle dat de jeugdzorgrapportage ‘waar’ zou zijn [vglk LJN BD1113]}.

 

In het ministeriële Actieplan zien we dat implementatie van het dwingend bedoelde verbod op onwaarheden wordt ondergebracht in protocollen en richtlijnen in de justitiële jeugdketen. De professionals voeren dan de regie over de waarheid omtrent de door hen aangevoerde feiten, niet de rechter {Dus de slager keurt diens eigen kindervlees}.

 

7. The elephant in the room

 

Het publieke debat over ‘ongegronde beschuldigingen’ in OTS- en UHP-zaken werd geopend met een artikel in de NRC van maart 2011 met als titel , “Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe”. Deze bewering staat voor een verwijt van niet-geringe omvang als men in aanmerking neemt dat “dus” soms kinderen ten onrechte onder toezicht zouden worden gesteld of zelfs uit huis zouden worden geplaatst (en daardoor mèt hun ouders van hun vrijheid worden beroofd) op basis van ongegronde beschuldigingen. 

 

  ___

[23]  Minister Dekker in brief aan een ouderorganisatie: “Onterecht ingrijpen is vreselijk voor ouders en kinderen. Onterecht geen hulp krijgen als kind is ook vreselijk”, 5 februari 2018

[24]  Actieplan Feitenonderzoek, p. 7

[25]  Vgl. Barendrecht (hierna): Het ontbreken van die rechtsnorm leidt tot “inefficiënte procedures”, omdat partijen een veelheid aan feiten aandragen omdat die wel eens relevant zouden kunnen blijken te zijn.

[26]  K.st. 34 550 XVI, nr. 85 Motie Bergkamp, verzoekende om een actieplan waarheidsvinding.

 ___

 

Men kan stellen dat er een kloof van wantrouwen gaapte tussen enerzijds de ouders die zich onterecht van hun kind beroofd voelden en anderzijds de Overheid. Na een jarenlang debat in de media kwam er politieke aandacht en later erkenning dat er een probleem was. Het ministeriële Actieplan Verbetering Feitenonderzoek zou daar, zo was beloofd, een antwoord op bieden en daarmee zou het een begin kunnen worden van het dichten van de kloof.

 

Maar, voorbijgaand aan de lange weg van ‘agendering van het probleem’ tot ‘politieke erkenning van de noodzaak er wat aan te doen’, noemt het Actieplan slechts een formele aanleiding: het in werking treden van art. 3.3 Jeugdwet[27] op 1 januari 2015. 

 

Ten aanzien van het feitenonderzoek is nog altijd ruimte voor verbetering”, aldus het Actieplan {van de jeugdzorgketen}. Dat klinkt als het verhullen van een ongemakkelijke waarheid, niet als een ondubbelzinnig bestrijden van iets dat door de betreffende ouders wordt gezien als een ‘misstand’, veroorzaakt door een omstreden wijze van rapporteren. Noch in het Actieplan noch in welke communicatie dan ook van de jeugdprofessionals en het ministerie wordt de waarheidsproblematiek bij naam genoemd. Het is the elephant in the room. 

 

Slechts in zeer afgezwakte vorm worden in het Actieplan de klachten van de ouders verwoord, en wel als resultaat van de regionaal georganiseerde bijeenkomsten in de aanloop naar het Actieplan en als “mening van ontevreden ouders”: “Uit de bijeenkomsten over feitenonderzoek is naar voren gekomen dat een aantal cliënten (zowel kinderen als ouders) niet ervaart dat het feitenonderzoek voldoet aan hetgeen artikel 3.3 van de Jeugdwet beoogt. De groep cliënten die niet tevreden is, meent dat op basis van onzorgvuldig onderzoek en foutieve informatie ingrijpende beslissingen worden genomen.” De klachten van de ouders worden verder in het Actieplan geplaatst in de ruimte “tussen weten en vermoeden” van de jeugdbeschermers. 

 

In de aanloop naar het Actieplan heeft het Ministerie van (toen) Veiligheid en Justitie aan het L.O.C.[28]  subsidie verstrekt[29] voor het organiseren van een congres op 10 november 2017 op de Erasmus Universiteit te Rotterdam. De stemming tijdens dat congres was vernietigend, de dagvoorzitter (een Rotterdamse jeugdrechtadvocate) wees de aanwezige jeugdbeschermers erop dat het nu al het derde congres over hetzelfde probleem was: “Het moet nu [***] afgelopen zijn”.  

 

De stemming op het congres staat in schril contrast met de apaiserende en probleemontwijkende bewoordingen van het Actieplan. Men zou verwachten dat in het Actieplan de aankondiging van een groot opgezet onderzoek door een onafhankelijk onderzoeker naar de omvang van de vermeende misstanden in de keten niet zou ontbreken. Het tegendeel is het geval: Blijkens het voorblad is het Actieplan opgesteld door Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland (de G.I.’s) en organisaties die gelieerd zijn aan Jeugdzorg Nederland. 

 

8. ‘Is de zorg gegrond?’ 

 

“Jeugdzorg opereert in het spanningsveld tussen 'weten' en 'vermoeden'. Het duiden van intuïtie is een kenmerk van het werk.”[30].  Aldus karakteriseert Dullaert in zijn rapport datgene wat in het handboek Deltamethode Gezinsvoogdij[31] wordt aangeduid als “niet-pluis gevoel”.  Wat er ook zij van dat ‘spanningsveld’, met de controverse heeft dit niets te maken. Ouders klagen immers niet over subtiliteiten tussen weten en vermoeden maar over (soms grove) onzorgvuldigheid die niet rechtgezet wordt en als de bouwstenen voor de motivering van de rechter worden aangedragen.   

___

[27]  Kst 33 684 nr. 32, Amendement V.d. Burg en Bergkamp, 8 oktober 2013

[28]  Het L.O.C., een koepel van o.a. cliëntenraden, wordt gedomineerd, direct en indirect, door Jeugdzorg Nederland (de gezamenlijke GI’s). Het congres Waarheidsvinding is betaald door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

[29]  En daarmee zeggenschap verworven over publicatie van de resultaten van het congres.

[30]  Dullaert 2013, pag. 90 {en pag. 93 over de financiële 'perverse prikkel'}.

[31]  Adri van Montfoort & Wim Slot,  Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij 3.0, MOgroep Jeugdzorg 2009.

 ___ 

 

Ook het door Dullaert genoemde vechtscheidingsargument (verdachtmakingen tussen scheidende ouders onderling) gaat niet op. Als die verdachtmakingen niet voldoende aannemelijk worden gemaakt moeten ze ook niet gerapporteerd worden, hoe verleidelijk dat ook is in een preventie gedreven maatschappij. Het rapporteren van loze verdachtmakingen is een perverse prikkel die verdachtmakingen uitlokt. Bovendien: lang niet alle klachten in OTS/UHP-zaken over ongegronde beschuldigingen hebben een vechtscheiding als context. 

 

Het duiden van intuïtie is een hachelijke zaak. Er is een verschil tussen intuïtie en vermoedens. Ook vermoedens dienen te steunen op feiten. De verleiding is groot om te kiezen voor de veiligheid van het kind,[32] maar dat snijdt geen hout. Tekenend is de reactie op het genoemde artikel[33] in de NRC onder de kop ‘Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe’. Er kwam een reactie onder de kop “Wachten op bewijs kan bedreigd kind het leven kosten”[34] van professor Wim Slot, medeauteur van het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij.  Slot ziet over het hoofd dat de wet voor zijn angstbeeld nu juist een adequate uitzonderingsbepaling kent in de vorm van de spoeduithuisplaatsing op de voet van art. 800 lid 3 Rv. Niettemin valt dit ongeldige argument nog steeds te beluisteren.

 

In zijn rapport heeft Dullaert zich niet gewaagd aan een expliciet antwoord op de vraag in de titel van zijn rapport. Op pag. 92 concludeert hij slechts (met gevoel voor understatement?): “Het is dus plausibel dat er in het feitenonderzoek ‘met enige regelmaat’ dingen misgaan”.  Hoe graag we ook een kwantitatief antwoord zouden hebben op de vraag hoe vaak de zorg ongegrond is, bij de huidige stand van zaken is die vraag niet kwantitatief te beantwoorden, eenvoudig omdat we te maken hebben met de open rechtsnorm van art.1:255 BW die geen objectief  antwoord toelaat. Dit brengt ons tot de volgende beschouwing over rechtsvinding. {Op pag. 93 noemt Dullaert de financiële “perverse prikkel”}.

 

9. Rechtsvinding

 

– “Drie typen van rechtsvinding 

 

“Onvergankelijk” noemde Caroline Forder t.g.v. haar oratie Wiarda’s boek ‘Drie typen van rechtsvinding’35. Zoals bekend onderscheidde Wiarda, in navolging van Montesquieu in zijn ‘De l’esprit des lois’ (1748), drie typen van rechtsvinding: 1) heteronome rechtsvinding: de rechter als spreekbuis van de wet, 2) de rechter als vertolker van de wet: een tussenvorm, en 3) de geheel autonoom oordelende rechter, niet gebonden aan enige wet (vrije rechtsvinding). 

 

In zijn Voorwoord bij de eerste druk schrijft Wiarda: “… onder het door de rechter toe te passen normenmateriaal [zijn] de zogenaamde vage rechtsnormen, ook wel blanco normen genoemd, een steeds grotere plaats […] gaan innemen. Het is vooral de bezinning op de daaraan verbonden problematiek die tot het schrijven van 'Drie typen van rechtsvinding' heeft geleid”. De uitwerking van de drie typen van rechtsvinding behoort inmiddels tot de vaste bagage van iedere jurist. 

 

Gelet op het hier centraal geplaatste art. 1:255 lid 1 BW waarin sprake is van een vage of blanco rechtsnorm, is voor ons met name het aspect van de autonome rechtsvinding van belang, noodzakelijk als de wetgever zijn toevlucht heeft genomen in een “Flucht in die Generalklauseln” (Wiarda, p. 44). In hoofdstuk 8 van zijn boek plaatst Wiarda een “waarschuwingsbord” met bedenkingen bij het passeren van de grens

 

  ___

[32]  “Het preventiedenken is de politiek-bestuurlijke grondhouding van deze tijd”, Dr Rik Peeters, ‘The Preventive Gaze: How Prevention Transforms Our Understanding of the State’ (Eleven International Publishers, 2013), Diss. Tilburg, 2013. Zie ook: https://www.socialevraagstukken.nl/de-expansieve-logica-van-de-preventiestaat/, Sociale Vraagstukken, 2013 (gebaseerd op diens proefschrift )

[33]  Peter Prinsen, 2011, t.a.p.

[34]  Wim Slot, hoogleraar jeugdbescherming aan de Vrije Universiteit, NRC 25 maart 2011

[35]  Blijkens het Voorwoord bij de eerste druk verscheen Wiarda’s boek aanvankelijk in 1963 als bijdrage in een jubileumbundel van uitgeverij Tjeenk Willink. In 1972 verscheen de eerste druk van het boek. De vierde druk, met nabeschouwing van Koopman, verscheen in 1999.

 ___

 naar die vrije rechtsvinding. “De eerste bedenking betreft de aan elke vorm van vrije rechtspraak verbonden gevaren van willekeur en rechtsonzekerheid[36], voortvloeiende uit de onvoorspelbaarheid van hetgeen de niet aan vaste en voor ieder kenbare normen gebonden rechter zal beslissen.” 

 

En in het volgende hoofdstuk: “Besef voor de bedenkingen waarop hierboven werd gewezen, kan en moet voor de wetgever een aansporing zijn de normen die hij stelt, waar mogelijk, te concretiseren en niet te spoedig zijn toevlucht te nemen tot vage normomschrijvingen”. {Bij vrije rechtsvinding, waar één der partijen goedgelovig geloofd wordt op aanname, moet een knipperlicht, waarschuwingsborden, staan!}.

 

– “Rechtsvorming en rechtsvinding in het jeugdrecht” 

 

In het jaar waarin de eerste druk van Wiarda’s boek verscheen, 1972, gaf Madzy Rood-De Boer haar “Openbare Les”[37] te Tilburg met de titel “Rechtsvorming en rechtsvinding in het jeugdrecht”. Zij schrijft (p. 6): “Het eigen karakter van het jeugdrecht lijkt vast te staan, maar tot op heden is in de literatuur nauwelijks aandacht geschonken aan een rechtsvindingstheorie voor het jeugdrecht. […] [H]et jeugdrecht als zodanig wordt niet met de rechtsvinding in verband gebracht. In het beroemde artikel van Wiarda ‘Drie typen van rechtsvinding’[38] worden eveneens basisgedachten aangetroffen, maar de bekende kinderrechtsauteurs hebben deze materie niet aangesneden”.  Daar mag men anno 2019 aan toevoegen dat in het jeugdbeschermingsrecht op het punt van (ontbrekende) aandacht voor rechtsvinding de tijd lijkt te hebben stilgestaan.

 

Rood-De Boer wijst nog op een methodologisch eigen karakter van de rechtsvinding in het jeugdrecht waarop hiervoor ook al gewezen werd: de ‘gelaagdheid’ en het “multiplex karakter” (p.8) van de rechtsvinding. Als de kinderrechter aan zijn rechtsvindingtaak begint zijn hem al adviserende lagen voorgegaan die hun stempel drukken op de uiteindelijke rechtsvinding: de Raad voor de Kinderbescherming, gezinsvoogdij (thans G.I.) e.a.[39]. 

 

–- “Recht als model van rechtvaardigheid: beschouwingen over vage en scherpe normen, over binding aan het recht en rechtsvorming”.[40]

 

 “Het civiele recht wordt beheerst door de vage norm”, zo luidt de openingszin van de dissertatie van Barendrecht. De auteur maakt zich sterk voor de wenselijkheid dat “wordt gestreefd naar zo scherp mogelijke normen” (p.12). Hij ontwikkelt daartoe een wetenschappelijke methode, geënt op die welke in de natuurwetenschappen is ontwikkeld. “Het  zoeken  naar theorieën die rechtvaardige oplossingen weergeven, kan worden vergeleken met het zoeken  naar  wetenschappelijke  theorieën die de werkelijkheid juist beschrijven”. (p.25). In dit streven voelt Barendrecht verwantschap met het kritisch rationalisme van Popper en diens logica van de weerlegging als wetenschappelijke methodologie. Voor een beknopte inleiding tot het kritisch rationalisme zij verwezen naar het proefschrift van Barendrecht en verder naar de wetenschapsfilosofische literatuur.[41] 

 

De queeste van natuurwetenschap is ‘de juiste beschrijving van de werkelijkheid’ als resultaat van een toetsbare theorie; voor Barendrecht is de queeste van rechtstheorie ‘de rechtvaardige oplossing’ als resultaat van een zo scherp mogelijke rechtsnorm (p. 46 e.v.).

  ___

[36]  Wiarda denkt hierbij wellicht aan de rechtsonzekerheid van rechtzoekenden. In OTS-zaken lijkt het echter vooral de verzoekende autoriteit die geplaagd wordt door rechtsonzekerheid, en wel omtrent de vraag “Hoe zwaar moet ik de feiten aanzetten wil de kinderrechter mijn verzoek tot OTS/UHP toewijzen”.

[37]  Rood-De Boer, Rechtsvorming en rechtsvinding in het jeugdrecht, Openbare Les, Tilburg, 1972

[38]  Prof. Mr. G.J. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, in ‘Een bundel gedachten’, Tjeenk Willink, 1963, de oerversie van het latere boek

[39]  Vandaag de dag is dit alles al geïnstitutionaliseerd: AMHK – G.I. – Raad voor de Kinderbescherming. Het lijkt uitgesloten dat de kinderrechter bij zijn rechtsvinding zicht heeft op alle motieven in de keten.

[40]  Barendrecht, J.M. (Mourits), Recht als model van rechtvaardigheid: beschouwingen over vage en scherpe normen, over binding aan het recht en rechtsvorming, (Tilburg diss.) 1992

[41]  B.v. Michiel Leezenberg & Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, Amsterdam University Press.

 ___ 

 

Zowel van de werkelijkheid als van rechtvaardigheid hebben wij a priori op zijn best niet meer dan een intuïtief besef, een hypothese resp. het “rechtsgevoel”.   Door theorievorming c.q. ontwikkeling van scherpe rechtsnormen proberen wij tot meer zekerheid c.q. rechtvaardigheid te komen. 

 

De logica van de weerlegging – een universeel beginsel

 

Barendrecht licht toe: Volgens Popper moet een theorie falsifieerbaar (weerlegbaar) zijn, d.w.z. dat bij empirische toetsing weerlegging niet op voorhand uitgesloten mag zijn. Bijvoorbeeld: Freuds theorie dat menselijk gedrag wordt bepaald door het onderbewuste kan niet worden weerlegd omdat het onderbewuste niet kenbaar is - er kunnen geen experimenten worden bedacht die de eventuele ongeldigheid in een gegeven casus kunnen aantonen (p.47).

 

Net zo moet een rechtsnorm falsifieerbaar, weerlegbaar zijn, d.w.z. met de rechtsnorm in de hand moeten we aan sommige rechtsfeiten het rechtsgevolg kunnen onthouden. “Volledig vage normen zijn […] te beschouwen als niet-falsifieerbare theorieën over rechtvaardigheid: zij leveren altijd een juist resultaat op en zij kunnen dus nooit worden ontmaskerd als onjuiste oplossingen gevend.” (p.49 e.v.). 

 

Veel aandacht besteedt Barendrecht aan de nadelen van vage rechtsnormen. Een “weinig besproken nadeel van vage normen” geldt de beslissingsregels (p. 74 e.v.). ”De norm geeft aan welke feiten de oplossing bepalen” . Het ontbreken van die rechtsnorm leidt tot inefficiënte procedures, omdat partijen een veelheid aan feiten aandragen omdat die door de beslisser wel eens relevant zouden kunnen worden geacht.

 

N.B. De afwezigheid van scherpe rechtsnormen in het Familie- en Jeugdrecht leidt tot eindeloze escalerende en kostbare procedures. Raadsrapporten van tientallen pagina’s met een veelheid aan feiten en feitjes waarvan men zich kan afvragen wat de relevantie is anders dan die van een (moeilijk objectief te houden) sfeertekening.

 

Barendrecht bespreekt een aantal methodes en hun (wisselende) merites om vage rechtsnormen door rechtsontwikkeling te ontwikkelen tot scherpere rechtsnormen (p. 143 e.v.)

 

–- “Rechterlijke creativiteit en de rechten van het kind”[42]

 

 Caroline Forder bekleedt de bijzondere leerstoel van Rechten van het kind. Ter gelegenheid van haar oratie in 2003 verscheen een oratiebundel met, behalve de oratie zelf, een zevental bijdragen, o.a. van Rob Bakker. Forder zegt in haar oratie: “In zijn bijdrage aan deze bundel stelt Rob Bakker dat artikel 3 van het IVRK door een aantal kinderrechters als toverstaf wordt gebruikt. Deze uitspraken vind ik heel erg. Het EVRM biedt al de mogelijkheid om kinderen op te sluiten als dit nodig is voor hun opvoeding (art. 5 § l onder d EVRM), terwijl dit niet toegestaan is voor volwassen, hoe wenselijk een potje opvoedkundige opsluiting voor ouders soms mag lijken. Deze rechters rekken deze al ruime mogelijkheid nog verder op.”   Rob Bakker[43], raadsheer in de Centrale Raad van Beroep en oud-kinderrechter, waarschuwt in zijn bijdrage: “Het zonder enige nadere motivering toepassen van artikel 3 IVRK, in strijd met de Nederlandse wet en zonder deze toepassing in het licht van de EVRM-bepalingen te verantwoorden, is in wezen vrije rechtsvinding. […] Daarnaast is er sprake van grote maatschappelijke druk. Het is verleidelijk in deze zaken het zekere voor het onzekere te nemen en de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming of het Bureau Jeugdzorg toe te wijzen, ook als de daaraan ten grondslag liggende rapportages duidelijke tekortkomingen vertonen. Iedere kinderrechter kent de angst om, na afwijzing van een verzoek, de volgende dag in de krant te moeten lezen dat het kind in een greppel is gevonden.” 

 

 ___

[42]  Caroline Forder, Rechterlijke creativiteit en de rechten van het kind, oratie Amsterdam VU, 2013.

[43]  Rob Bakker, Rechterlijke creativiteit in kinderbeschermingszaken, in: Rechterlijke creativiteit en de rechten van het kind, Amsterdam VU, 2013.

[44]  Caroline Forder, Kroniek Personen-en-Familierecht, NJB – 14-10-2016 – AFL. 35

Wetten en arresten waar de keten weinig zin in heeft:  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/overzicht-wetten-knelpunt

 ___

In een recenter artikel[44] stelt Forder: “Volgens de minister wordt de objectieve onderbouwing van verzoekschriften verbeterd door periodiek overleg tussen rechters, advocaten, gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat overleg alleen niet voldoende is en dat hierin een leidende rol voor de kinderrechter is weggelegd.” Voorts roert zij het thema aan dat Barendrecht voor het civiele recht plaatste in de sleutel van inefficiënte conflictoplossing: “Zouden de kinderrechters met een omlijnd toetsingsmodel werken, dan zouden verzoekende instanties weten wat hun te doen staat.” Als inspiratiebron voor het aanscherpen van de vrije rechtsnorm: “In honderden uitspraken heeft het EHRM een fijnmazig systeem van regels ontwikkeld over de procedurele en materieelrechtelijke eisen die worden gesteld aan de besluitvorming in kinderbeschermingszaken.”

 

10. Naar een wettelijk rechtsnormenkader   

 

Het ontwikkelen van een wettelijk rechtsnormenkader vergt een grote inspanning. Het betekent dat een ogenschijnlijk oneindige hoeveelheid gedrags- en conditiemodaliteiten geformuleerd moeten worden in wettekst. Toch zijn er auteurs[45] die zich over deze opgave hebben gebogen, zij het zonder de ambitie tot codificatie als rechtsnormenkader. Zo heeft het Nederlands Jeugdinstituut een classificatiesysteem ontwikkeld voor opvoed- en opgroeiproblemen, het “Classificatiesysteem voor de Aard van Problematiek van Jeugd” (CAP-J). 

 

Ondertussen blijft de noodzaak zich doen gevoelen om datgene wat aan de kinderrechter wordt voorgelegd ter onderbouwing van een OTS- of UHP-verzoek op feitelijke juistheid en ontdaan van  suggestiviteit te onderzoeken alvorens het dossier de kinderrechter bereikt.  In een motie[46] ingediend door het toenmalig Kamerlid Klein werd de regering opgeroepen de mogelijkheid voor het inzetten van een onafhankelijke rechter-commissaris (RC) te onderzoeken. De overweging was “dat er geen effectieve toetsing plaatsvindt of de feiten in een rapportage inderdaad naar waarheid zijn” in de zin van art. 3.3 Jeugdwet. De motie werd met ruime meerderheid (107 stemmen) aangenomen. 

 

De vrees dat het overeenkomstig dit voorstel inzetten van een rechter-commissaris de slagvaardigheid waarmee jeugdbeschermers in een crisissituatie ex art. 800 lid 3 Rv[47], dus vóór enige vorm van toetsing, kunnen ingrijpen d.m.v. een spoedmachtiging UHP is ongegrond. Net als in het strafrecht zou de onderzoekstermijn genoemd in dat artikel van 14 dagen teruggebracht moeten en kunnen worden tot 3 dagen. Als door de RC wordt vastgesteld dat de bedreiging niet acuut en ernstig is, zou het kind weer naar huis kunnen en het onderzoek naar de noodzaak van de maatregel thuis kunnen afwachten. {Dat is gezien de recente wetenschap zeer belangrijk; thuis is veelal voor de psyche van een kind ‘veiliger’}.

 

11. Conclusie

 

Rechtsbescherming komt van wet en rechter; niet van protocollen en beleidsmakers of een ‘praktische verbeterslag’.  Dit is in de kern de controverse die de meningen verdeeld houdt. Rechtsbescherming in de justitiële jeugdketen vergt eerst en vooral rechtstheoretische analyse die de oorzaak van de soms grove onzorgvuldigheden  blootlegt. Het is te hopen dat de door de minister toegezegde verkenning uitzicht gaat bieden op de oplossing van dit omvangrijke probleem.***

 

 ___

[45]  Bartels & Heiner (1989): “De condities voor optimale ontwikkeling”, Kalverboer en Zijlstra: “Het belang van het kind in het Nederlands recht” (2006) e.a..

[46]  Motie Klein, kst 31.839 Nr. 568, voorgesteld 23 februari 2017 en aangenomen.

[47]  Art. 800 lid 3 Rv: De beschikkingen tot [VOTS en MUHP] kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken […].

 ___ 

 

{***  "Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van kinderen uit gezinnen is glashelder," zei ze (Erin C. Dunn/ Allison Eck). "Niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou het betwisten, het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers is.  We weten allemaal dat het slecht is als kinderen gescheiden worden van – voor hen – vertrouwde ouders.  Gezien het wetenschappelijke bewijs is het kwaadaardig en komt het neer op kindermishandeling.”      De Grote Kamer van het EHRM sprak in 2019 in een arrest dat het ongefundeerd en zonder zorg/voorlichting een kind wegplaatsen of weghouden een vorm van “institutionele kindermishandeling” is.}


“WAARHEIDSVINDING” 

                       -  oud-advocaat Mr.Ir. Peter Prinsen http://peterprinsen.nl

 

Er zijn drie typen cliënten.

  1. Ouders met een kinderbeschermingsmaatregel krachtens het BW (de “justitiële jeugdketen”)
  2. Ouders die op eigen verzoek jeugdhulp genieten krachtens de Jeugdwet.
  3. Ouders die op eigen verzoek jeugdhulp genoten (groep b), maar die om wat voor reden dan ook in groep a terechtkwamen.

 

Ouders klagen over ongegronde beschuldigingen, onvrijwillige en/of ondeugdelijke diagnostiek) en het niet serieus genomen worden van betwisting en weerlegging.

“Waarheidsvinding” (ongegronde beschuldigingen) betreft met name groep a. - Binnen die groep dreigen twee fundamentele problemen:

 

1. Ongegronde beschuldigingen: Ouders uit groep a maken bezwaar als professionals een OTS- of UHP-verzoek aan de rechter onderbouwen met vergaande ongegronde beschuldigingen. Betwisting van die beschuldigingen door ouders worden afgewimpeld met het dubieuze mantra:  “In het Jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”. Dubieus, want hun bezwaren betreffen niet het al of niet vinden van een waarheid omtrent de ontwikkelingsdreiging, maar betreffen de ongegrondheid van de beschuldigingen die ten grondslag worden gelegd aan die gestelde ontwikkelingsdreiging.

 

2. Blanco rechtsnorm:  Het tweede probleem waarover professionals willen zwijgen als zij zeggen dat zij niet aan “waarheidsvinding” hoeven te doen, betreft de ongrijpbare rechtsgrond “ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling”, de wettelijke  grondslag voor een OTS (art. 1:255 BW). In de wet ontbreekt een concreet toetsingskader voor vermeende ontwikkelingsdreiging. Over flagrante verwaarlozing zullen we het gauw eens zijn. Maar in een meer discutabele casus, mag daarin de mening van de raadsrapporteur of de diagnose van de benoemde academisch geschoolde onderzoeker voldoende zijn voor OTS of UHP? Zolang dat toetsingskader in de wet ontbreekt kan de rechter niet anders dan het verzoek toewijzen. Inderdaad, dat een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd kun je niet bewijzen terwijl het toch waar kan zijn. Maar dat hoort dan reden te zijn om hierin een taak voor de wetgever te zien: een normatief kader codificeren, in wettekst vastleggen. Ook kinderen hebben recht op een rechtsstatelijke behandeling als hun vrijheid wordt aangetast.

 

Toelichting ad 1: Ongegronde beschuldigingen

Ongegronde beschuldigingen spelen vooral (maar niet alleen!) een desastreuze rol bij spoed-uithuisplaatsingen [1] (UHP zonder voorafgaand ouderverhoor, art. 800 lid 3 Rv [2]). Met een telefonische spoedmachtiging UHP die niet aan dat artikel is of wordt getoetst plaatst de kinderrechter zich zelf voor een voldongen feit dat niet gaarne wordt teruggedraaid bij het ouderverhoor post hoc: het kind zit dan al bijna 14 dagen in het pleeggezin, terugdraaien vergt organisatorische inspanningen.

 

Verbetervoorstel 1: Invoering van een Rechter-Commissaris [3]

-      Een verzoek spoedmachtiging UHP wordt door de Raad voor de Kinderbescherming gericht aan de Officier van Justitie. Na formele toetsing door de OvJ (zijn de aangevoerde gronden conform de wet?) wijst de OvJ het spoed verzoek toe (de veiligheid van het kind staat voorop!) en dient het in bij de R.C.

-      Aan de ouders wordt een (piket-)advocaat toegevoegd.

-      De R.C. hoort binnen maximaal 3 dagen de ouders en de OvJ en toetst de rechtmatigheid van het verzoek onder meer aan de norm van het huidige art. 800 lid 3 Rv:

o  Is er voldoende feitelijke grond voor het aannemen van “onmiddellijk en ernstig gevaar” (levensbedreigend of anderszins ondraaglijk)? De R.C. beoordeelt expliciet de aannemelijkheid daarvan en van de overige aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten.

o  Voltrekt het gevaar zich als niet “onmiddellijk” wordt ingegrepen? Of kan het kind nader onderzoek gewoon thuis afwachten (zo nodig met aanwending van andere middelen ter afwending van het gevaar)?

Art. 800 lid 3 Rv dient door een uitgewerkte regeling van het bovenstaande te worden vervangen.

Doorstaat het verzoek de toetsing door de R.C., dan blijft het kind gedurende het in te stellen onderzoek in het pleeggezin. Binnen een onderzoekstermijn van 3 maanden behandelt de Kinderrechter bij een inhoudelijk  ouderverhoor het onderzoeksrapport. Hij staat de definitieve machtiging toe òf wijst het verzoek af. Om misbruik te voorkomen: verlenging van de onderzoekstermijn is niet mogelijk.

 

Toelichting ad 2: blanco rechtsnorm

 

Nergens geeft de wet houvast welke gedrags- of andere modaliteit getoetst moet worden aan welke concrete norm dan ook. Geen wonder dat rapporteurs, zoekend naar onderbouwing van hun verzoeken, hun toevlucht nemen tot het presenteren van hun veronderstellingen als feit, tot “framing” van halve waarheden, tot uit hun verband rukken van de feiten en tot overdrijving.

 

Artikel 1:255 BW is blanket-wetgeving: de mening van rapporteur en rechter telt. De wet geeft geen norm waaraan getoetst moet worden. In gevallen van flagrante verwaarlozing of mishandeling zal, zoals gezegd, iedereen het al gauw met elkaar eens zijn. Maar legio zijn de gevallen waarin dat niet zo duidelijk is. Dan wordt een wettelijk toetsingskader node gemist.

 

Verbetervoorstel 2: Wetboek van Kinderbescherming

Naar analogie van het wetboek van strafrecht, waarin een veelheid van gedragsmodaliteiten strafbaar is gesteld, zou er een apart wetboek van kinderbescherming moeten worden ingevoerd. Een goed aanknopingspunt biedt Bartels & Heiner (1989): “De condities voor optimale ontwikkeling”. Deze benadering is uitgewerkt door Kalverboer en Zijlstra: “Het belang van het kind in het Nederlands recht” (2006). De daarin opgenomen “Vragenlijst belang van het kind – Een pedagogisch instrument voor juristen” zou een basis kunnen bieden voor een nadere uitwerking in wettekst, leidende tot een rationele uitwerking van het omineuze “ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd”.

 

Artikel 3.3[4] Jeugdwet is een papieren tijger gebleken, niet in staat het ontregelend effect van de term ‘waarheidsvinding’ een halt toe te roepen. Opnieuw op uitnodiging van een LOC-werkgroep is dezerzijds bepleit om het debat expliciet weer te richten op de oorspronkelijk bedoelde problematiek: ongegronde beschuldigingen in de rapporten. Er werd besloten het onderhavige congres te organiseren. Nadat door het Departement subsidie was aangeboden is teruggevallen op de ambivalente term “Waarheidsvinding” als congresthema. ¨

    NOTEN:

 _________________________

 

[1] In 2016 volgens het CBS 1.560 VOTS-uitspraken (@ Spoed-UHP). De OTS instroom 2016 was 8390.

 

[2]   Art.800 lid 3 Rv: De beschikkingen [. . . ] tot machtiging [. . .] om een minderjarige uit huis te plaatsen [. . .] kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken [. . .].

 

[3]   In motie 31 839 nr. 568 d.d. 23 februari 2017 heeft de Tweede Kamer de regering verzocht de mogelijkheid te onderzoeken van het inzetten van een onafhankelijke onderzoeksrechter.

 

[4]   Art. 3.3 Jeugdwet: De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. 

 



Er is een bruikbaar wetenschappelijk rapport, dat uit Dropbox te halen valt zonder wachtwoord:

https://www.dropbox.com/s/fq4wbbrc64g3xok/Rapport_Wetenschappelijk_Overzicht_Kinderrechters_Jeugdbescherming_AZF2021.pdf?dl=0 .

Dit is vooral een aanbeveling voor kinderrechters en onnozele beleidsmakers, die te veel ideologieën nastreven buiten de realiteit.


Overzicht:

 

Een belangrijke brief aan alle B&W’s (gemeenten): https://jeugdbescherming.jimdo.com/ maar ook https://vechtscheidingen.jimdo.com/wetenschap/briefaangemeenten/ ;

 

Belangrijke stukken zijn te vinden via https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/ ;

 

Aanvullende stukken op https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/ ;

 

Rond wetten en precedenten: https://jeugdbescherming.jimdo.com/wetten-en-regelgeving/ ;

 

Rond wat weg van ouders doet in de psyche: https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/ ;

 

En vanaf  https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/ analytische stukken over de dubieuze jeugdbescherming.

 

Meer hoofdstukken in de kantlijn.

 

Zie ook (links): https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg .

 

Zie ook (wetenschappelijke argumenten): https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/.

 

Kijk ook op https://kinderbescherming.jimdofree.com/informatie/ e.a., en https://vechtscheidingen.jimdofree.com/wetenschap/mythen-bij-jeugdzorgmeten/ e.a., en  https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/ met meer, en https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips met veel meer, naast https://sosjeugdzorg.jimdofree.com/jeugdzorg/recht-op-vertrouwenspersoon/ over het recht op bijstand ter zitting of bijeenkomst van een vertrouwenspersoon!